Archieven

 

Uw zoekacties: Humoristisch Weekblad, 1875-12-25; p. 6

Humoristisch Weekblad

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Humoristisch Weekblad, 1875-12-25; p. 6
Naam tijdschrift:
Humoristisch Weekblad
Pagina:
6
Datum:
1875-12-25
Jaargang:
1875
Is onderdeel van:
PAG. 414.
HUMORISTISCH WEEKBLAD.
KLEEREN MAKEN DEN MAN.
{Naar RA1SENER.)
{Slot).
Men stelle de rechtvaardigheid der wereld eens op de proef en verwissele eens van kleeding.
U hoog welgeborene gelieve zoo goed te zijn het een¬ voudige zwarte pak van dezen eerlijken man aan te trekken en diens eenigszins vale pruik op te zetten. Wat ziet U hoog welgeborene er burgerlijk en eenvoudig uit! Het trotsche onbeschaamde voorkomen is geheel; de geestigheid die het gevolg is van een prachtig gewaad is verloren.
Zijn hoog welgeborene begeve zich naar de loge waarin hij zoo dikwijls als de galante cavalier, de allerliefste, be¬ minnelijke cavalier, de schalksche baron werd gevleid en gevierd. Hij komt. Hij maakt zijne buiging nog even goed en ongedwongen als vroeger; maar men lacht hem uit. Hij wil de hand kussen; men stoot hem van zich. De dames mompelen en meesmuilen onder elkander en ergeren zich over de onbeschaamdheid van dien gemeenen man. Men houdt hem voor een indringer, voor een bediende die het zijn heer niet naar den zin kan maken en meer wil schij¬ nen dan hij is. Hij begint te praten. Hoe laf en verwaand spreekt hij! Hij wordt ongeduldig en laat zich een sacre bleu ontvallen! Men lacht om den gek en laat hem dooi¬ de politie verwijderen!
Zie daar verschijnt in dezelfde loge de eenvoudige man, die de prachtige kleeren van den ontmaskerden baron heeft aangetrokken. Hij verschijnt daarin voor het eerst en be¬ weegt zich een weinig gedwongen. Men houdt dat voor beschroomdheid, vindt zijne beschroomdheid aangenaam en meent een vreemdeling voor te hebben, wiens zedigheid wordt bewonderd. De dames nemen zijn groet vriendelijk aan; hare waaiers ruischen hem bijval toe. Men biedt hem een stoel en hij neemt op hoffelijke wijze plaats. Iedere dame vraagt aan hare buurvrouw, wie die heer zou wezen r Niemand kent hem. Men praat met hem: hij is bescheiden. Men beoordeelt de opera; ook hij spreekt zijn oordeel uit, en het vindt bijval. De zang wordt geprezen; hij geeft reken¬ schap van zijn lof. Men spreekt over het hof; hij kent de wereld. Er wordt over staatszaken gesproken: men vindt zijn oordeel zeer juist. Men spreekt kwaad over personen in andere loges: hij zwijgt en zijn stilzwijgen wordt gebillijkt, omdat men hem voor een vreemdeling houdt, die nog ge¬ heel onbekend of te bescheiden is om ten koste van anderen geestig te zijn. De opera is uit; hij mag het genoegen heb¬ ben de dame die naast hem zat naar hare koets te geleiden. Hij doet het met ongedwongen welvoegelijkheid. Hij mag hare hand kussen en eer zij wegrijdt wenscht haar hoog welge¬ borene dat mijnheer de baron een aangename nachtrust zal hebben. Gelukkige verandering! Mijnheer de baron! Hij die eenige uren geleden nog beschaamd bij den schoorsteen stond en met wien alle bedienden den spot dreven, hij wordt nu door allen bewonderd ! Men erkent zijne verdien¬ sten, want men ziet zijn prachtige kleeren.
Daar wij alleen aan onze kleeren de waarde van onze verdiensten te danken hebben, schaam ik mij niet te erken¬ nen , dat ik weinig personen met zooveel eerbied beschouw als mijn kleermaker. Ik bezoek zijne werkplaats dikwijls en telkens overvalt mij een eerbiedige huivering als ik zie hoe verdiensten, deugden en verstand zich onder zijn schep¬ pende handen ontwikkelen en door zijn steken kostbare mannen uit het niet worden geschapen, gelijk het eerste ros moedig uit den oever te voorschijn sprong toen Neptunes met zijn geweldige drietand in het zand stak.
Eenige weken geleden bezocht ik hem juist toen hij bezig was uit een chaos van fluweel en kostbare stoffen eerwaarde en hooggeplaatste mannen te scheppen. Hij was bezig een domheer uit te knippen en zeer ontevreden, dat de stof niet voldoende was om den hoog eerwaardigen buik te om¬ vatten. Over een stoel hingen twee excellenties zonder armen. Een van de knechts werkte aan een adelijken land¬ eigenaar , die zich door zijn pachter twee quartalen had laten voorschieten om zijn adellijke verdienste bij de aan¬ staande hoffeesten te doen uitblinken. Op een bank lagen nog een menigte jonge heertjes, beminnelijke kereltjes en zuchtende minnaars, die met ongeduld op de ontwikkeling en voltooiing van hun bestaan wachtten. Onder de bank lag een groot pak eenvoudige stoffen voor geleerden, koop¬ lieden, kunstenaars en andere wezens van minderen rang. Twee leerjongens, die pas begonnen, zaten bij de deur zich aan het kleed van een dichter te oefenen. Ik stond bij den meester, hield mijn hoed in den arm en bleef langer dan een uur in de eerbiedige houding, die ik aanneem wanneer ik mij in gezelschap van voorname en groote mannen be¬ vindt. Mijn kleermaker is in dergelijke gevallen zulk een eerbiedig stilzwijgen van mij gewoon, zoodat hij niet meer naar de redenen daarvan vraagt. Hij kent de hoogachting, die ik voor de wonderdadige kleederen koester. Zij is dan ook billijk, want het zijn slechts de kleederen die wij aan de meeste grootheden vereeren, en daar de lichamen die in die verdienstelijke kleeren steken geene belangstelling bij ons opwekken, is het niet meer dan plicht eene onder¬ danige houding aan te nemen, wanneer wij die kleeren zonder de daarin passende lichamen ontmoeten.
Zoo verheven mijne gedachten zijn zoo dikwijls ik de verbazende scheppingen van mijn kleermaker in zijn werk¬ plaats bewonder, zoo veel medelijden koester ik voor het grootste gedeelte mijner voorname medeburgers, wanneer ik een uitdragerswinkel voorbij kom. Deze is voor de kleeren wat voor ons menschen een kerkhpf is. Hier houdt alle onderscheid op. Dikwijls zie ik in een uitdragerswinkel de afgedragen rok van een geleerde naast het versleten kleed van een rijken woekeraar liggen, en het is meermalen ge¬ beurd, dat een vest van een dorpsschoolmeester over het fluweelen gewaad van een prelaat hing, of een half versle¬ ten japon van een dame uit den demi-mondc bij een mon¬ nikspij. Ik heb een rijk geborduurden rok gezien, die de bewondering en den eerbied van de geheele stad had op¬ gewekt en een voorwerp van lof voor een geheele schaar hongerige menschen was geweest, doch ten slotte voor de onbescheidenheid van zijne schuldeischers in dezen uitdra¬ gerswinkel moest vluchten.
Eer ik eindig nog een kleine herinnering. Ik ben zoo eerlijk geweest aan te toonen, dat kleeren niet alleen den man maar ook de verdiensten maken. Tot vergelding van mijne moeite heb ik een verzoek, welks vervulling even bil¬ lijk is als mijne erkenning.
Zij tot wier troost ik het bovenvermelde spreekwoord
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer