De commissie uit de gemeenteraad van Zaltbommel was belast met het toezicht op het beheer van de gemeentelijke landerijen (bezit aan landbouwgrond) en het dienen van advies over het beleid terzake. Het was een zogenaamde "commissie van bijstand."

De gemeente bezat van oudsher nogal wat landbouwgrond in de Bommelerwaard en de Tielerwaard. In de Bommelerwaard niet alleen in Zaltbommel, maar ook vooral in Driel en Bruchem. In de Tielerwaard in de dorpen Geldermalsen, Deil, Haaften, Enspijk, Rumpt en Hellouw. Die grond werd verpacht, grotendeels aan boeren. In de omvang van het bezit kwamen nog wel eens wijzigingen. In 1932 omvatte het bezit bijvoorbeeld nog ruim 116 hectaren.

Er was een gemeentelijke opzichter aangesteld die rapporteerde aan de commissie. Vanaf 1914 werd er een gezamenlijke opzichter aangesteld, samen met het Groote Bommelsche Gasthuis en het Gecombineerde Weeshuis der Hervormden te Zaltbommel. In 1918 was het gezamenlijk bezit van de beide instellingen en de gemeente ruim 288 hectaren.

De oudste stukken dateren uit 1875, de jongste uit 1942. De commissie hield op te bestaan kort nadat in 1941 de gemeenteraden werden opgeheven en ook op lokaal niveau de eenhoofdige leiding werd ingevoerd. Na de oorlog is de commissie niet teruggekeerd.