Korte geschiedenis van het dorp Ommeren

Geschiedenis

De oudste vermelding dateert van 997. Voor de naam bestaan enkele verklaringen. De eerste is dat de naam te maken heeft met een hooggelegen meer, omdat een vroege vermelding spreekt van ‘Homeru’. Dit wordt ook weer in twijfel getrokken, omdat de komgronden van Ommeren laag liggen, er kan geen sprake zijn van een hoog meer. De tweede verklaring is dat de naam afgeleid zou zijn van de persoonsnaam Omme of Ome, wat weer is afgeleid van de naam Oem. Dit is weer een verbastering van de naam van de heilige Audomarus. En dat is afkomstig uit twee oud Germaanse woorden auda (= erfgoed) en mar (= roem).
De geslachtsnaam van Omeren komt voor in de 15e eeuw. Ook geschreven als van Oemeren en variaties tot op heden.

Bewoningsgeschiedenis

De oudste bebouwing in het rivierengebied vond altijd plaats op hoger gelegen gronden. Ommeren is een voorbeeld van een gestrekt dorp, dat op een hoger gelegen stroomgordel is gebouwd. De dorpskerk is te vinden op een hoogte en ook andere bebouwing vinden we op hoger gelegen gronden. Enkele oude boerderijen in het dorp zijn: Den Aschheuvel, Den Ham, De Blauwe Kamp (in 1997 vervangen door een nieuwe boerderij), Den Hevel en Den Beldert. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat Ommeren in de Romeinse tijd bewoond werd. Daarna zal het dorp een periode niet bewoond zijn geweest, vanwege overlast van het water. Vanaf ca 1000 werd Ommeren opnieuw bewoond.  

In 997 werd Ommeren (Umeron) door Keizer Otto III geschonken bij de stichting van een klooster op de Luisberg bij Aken, het St. Adelbertstift.
In 1189 werd een overeenkomst gesloten over de kloostergoederen en behoorde Ommeren nog tot de eigendommen van het klooster. Midden 13de eeuw komt Ommeren voor als goed van de graven van Gelre. Bij het sluiten van een verdrag in 1427 tussen de bisschop en stad Utrecht enerzijds en de heer van Buren en de proost van Aken anderzijds, werd Ommeren aan het Sticht (Utrecht) toegewezen.
In 1453 verpandde Walraven van Meurs Lienden, de Schulenborg en Ommeren aan zijn neef en in 1455 moet hij de goederen weer wegens schulden als pand stellen, nu aan Jan van Gymnich, heer van Visschel. Deze droeg het in 1461 weer over aan Gerard van Culemborg. De graaf van Culemborg verkrijgt daarmee de rechtsmacht over Ommeren. Hij mocht zich ook ‘heer van Ommeren’ noemen. Het dorp kwam rond 1700 weer in andere handen toen Gravin Louisa Anna van Culemborg vele eigendommen van de hand deed. De nieuwe eigenaar werd mr. Arend van den Steen De heerlijkheid bleef daarna enkele generaties in handen van de familie Van den Steen (“Van Ommeren en Waijestein”).  Daarna kocht een lid van de familie Wilbrenninck de heerlijkheid.

Bestuur

Ommeren werd gerekend tot de dagelijkse heerlijkheden, maar er was feitelijk geen sprake van een heerlijkheid. We zien het dorp genoemd als ‘gericht’. Sporen van de aanwezigheid van een kasteel of adellijk huis ontbreken. Vandaar dat aangenomen wordt dat het geslacht Van Ommeren hier niet een positie als heren van een heerlijkheid hebben gehad. Er is wel gesteld dat de heren van Lienden vanouds het gericht Ommeren bezaten. Dat zou dan betekenen dat het recht van het St. Adelbertstift uitsluitend bestond uit goederenbezit en de tienden. Tussen 1461 en 1700, in de periode dat de graven van Culemborg rechtsmacht over Ommeren hadden, bestond de bevoegdheid uit het aanstellen van de richter die de dagelijkse rechtspraak uitoefende. Daarnaast was er het recht van collatie, dat is het recht om een pastoor of dominee te benoemen en de kapel en het altaar, de tienden, tijnsen en de leenmannen. De hoge rechtspraak werd uitgeoefend door de richter van het Ambt Nederbetuwe en wel bij de Bank van Kesteren.
Ommeren viel onder het ambt van de Nederbetuwe. De dijkgraaf van de Nederbetuwe schouwde met zijn heemraden meerdere keren per jaar de dijk bij Ommeren. In de periode dat de graaf van Culemborg het gericht Ommeren in bezit had, werd de schouw ook wel door de heren van Culemborg uitgeoefend.

In 1811 werd Ommeren onderdeel van de  gemeente Lienden, toen mairie geheten. Deze gemeente omvatte: Lienden, Aalst, De Mars, Kesteren, Lede en Oudewaard, Ommeren en Meerten. In 1818 kwam er een herindeling, waarbij Kesteren en Lede en Oudewaard werden afgescheiden van Lienden en Ingen werd toegevoegd aan de gemeente (van 1817-1825 schoutambt geheten) Lienden. Op 1 januari 1999 ging de gemeente op in de gemeente Buren.

De kerk

In 1392 is de oudst bekende schriftelijke vermelding van een pastoor. De kerk zelf is echter nog ouder. De tufstenen zuidmuur dateert uit de 12de-13de eeuw. Het koor is 15de eeuws en de toren werd in 1843 vernieuwd. In de jaren zestig is de kerk gerestaureerd. In het schip zijn in de noordelijke muur restanten van Romaanse rondboograampjes zichtbaar. Een zerk uit 1558 is onder de orgeltribune gemetseld en was waarschijnlijk van een familielid van de familie Van Meerten.

Baron van Brakell van den Eng

De adellijke familie van Brakell is afkomstig van Brakell in de Bommelerwaard. Vanaf de 16de eeuw bezaten zij het goed Den Eng, dat al vanaf 1474 genoemd wordt. Baron Frederik Louis Willem van Brakell werd in 1788 geboren op huize Hoekenburg in Rijswijk. Zijn vader was ambtman van de Neder-Betuwe en richter van Tiel en Zandwijk. In Ommeren liet hij een nieuw landhuis op Den Eng bouwen, waar hij begon met landbouwkundige experimenten. Daarnaast vond hij diverse landbouwattributen uit, zoals een handploeg. Hij was zeer sociaalvoelend, zo zorgde hij voor extra werk toen er grote werkloosheid heerste. Na zijn dood bleek hij in zijn testament vrijwel zijn hele bezit nagelaten te hebben aan de arbeiders in Meerten. Na de dood van zijn vrouw kwam het geld in een fonds genaamd “Fonds Hulpbetoon aan de arbeidende klasse in de buurtschap Meerten’. Nog steeds worden hiervan jaarlijks gelden aan rechthebbenden in Meerten uitgekeerd.
Den Eng ligt op Meertens grondgebied en de tuinmanswoning op grond van Ommeren. Waarom de baron voor de arbeiders in Meerten heeft gekozen en niet voor Ommeren is niet precies bekend. Het zou te maken kunnen hebben met het feit dat de baron ruzie had met de kerkenraad van Ommeren. Een ander verhaal zegt dat de baron en zijn vrouw eens door inwoners van Meerten waren geholpen toen de paarden voor hun rijtuig op hol waren geslagen en dat de barones uit dankbaarheid gepleit zou hebben voor Meerten.