Korte geschiedenis van het dorp Kerkdriel
De eerste vermelding van Kerkdriel dateert uit 815/816, toen het nog ‘Driela’ heette. De naam bestaat uit twee delen: ‘drie’ en ‘lo’. Het eerste deel verwijst waarschijnlijk naar de drie woonkernen Kerkdriel, Velddriel en Hoenzadriel, of naar een driesprong. Het tweede deel betekent ‘loofbos op een oeverwal’.
De kerk van Kerkdriel
Rond 1300 bouwden de katholieken van Kerkdriel een kerk aan de Teisterbandstraat. Dit gebouw was Romaanse stijl. Later kwam er op die plek een gotische kerk. Aan het eind van de 16e eeuw, tijdens de Reformatie, namen de protestanten deze kerk over. In deze moeilijke tijd voor de katholieken kregen zij steun van de pastoor van het Brabantse Alem en van franciscanen uit Megen, zoals pater Johannes Ooms.
Schuurkerk en Waterstaatskerk
Aan het einde van de 17e eeuw mochten de katholieken een schuurkerk bouwen in een bijgebouw van het huis Leijenstein aan de Leijensteinstraat. Dit was mogelijk dankzij de familie Cocq van Delwijnen, eigenaars van het herenhuis. In de Franse Tijd werden alle godsdiensten wettelijk gelijkgesteld. Hierdoor konden de katholieken in Kerkdriel een eigen kerk bouwen volgens een ontwerp van het ministerie van Waterstaat. In 1829 kwam zo de zogenaamde Waterstaatskerk tot stand. In 1905 werd deze kerk vergroot en kreeg ze een 56 meter hoge toren, de ‘Zwijsen-toren’, vernoemd naar een bekende bisschop uit Kerkdriel.
Tweede Wereldoorlog en herbouw
Eind Tweede Wereldoorlog kreeg een ‘Sprengcommando’ uit Zaltbommel opdracht om alle kerktorens in de Bommelerwaard op te blazen. Op 23 april 1945 werd ook de toren van de Kerkdrielse kerk vernietigd. Na terugkeer van de evacués richtte het kerkbestuur het kerkgebouw tijdelijk in als noodkerk, ‘Het Witte Huis’ genoemd. Rond 1950 konden de kerkbesturen beginnen met de herbouw van hun verwoeste kerken. Na voorbereidingen en onderhandelingen werd de nieuwe Kerkdrielse kerk op 31 mei 1955 ingewijd.