Korte geschiedenis van het dorp Beesd

Geschiedenis

Een weiland te Beesd wordt genoemd onder de goederen, waarvan de abdij Marienwaard in 1129 begiftigd wordt (Oork. St. Utr. nr. 327). Waarschijnlijk is echter juist deze passage pas na 1224 toegevoegd; in 1244 heeft de plaats zeker een kerk.

Beesd telde enkele versterkte huizen, t.w. Hooge-, Lage- en Blauwe Huis. Deze werden bewoond door leden van het geslacht Pieck, die voortdurend met elkaar overhoop lagen. Walraven Pieck, die aan de zijde van de Geldersen stond, had sedert 1478 bezit genomen van het Hooge Huis. Op dit huis maakte zijn broer Cornelis, die evenals een andere broer - Gijsbert - Bourgondisch gezind was, aanspraak. Tot 1492 kon Walraven zich met behulp van de Geldersen handhaven. Maar toen nam zijn jongste broer Comelis, geholpen door een bende Hollanders, het slot in en kreeg hij het van Gijsbert in bewaring. Bij deze overval viel Walraven in Comelis' handen. Gijsbert Pieck was een bendeleider die de streek onveilig maakte, de dorpen brandschatte en plunderde, o.a. Mariënweerd. Ten slotte trachtte Karel van Gelder aan deze ongeregeldheden een einde te maken. Hij belegerde gedurende zeventien weken tevergeefs het Hooge Huis. Toevalligerwijs kreeg hij Gijsbert Pieck in handen en met deze als gijzelaar, sommeerde hij Cornelis om hem het huis over te geven. Cornelis weigerde, waarop Karel Gijsbert in Tiel liet onthoofden. Kort daarop werd Walraven, die 'in een gatt in die muir' van het Hooge Huis gevangen zat, dood in zijn gevangenis gevonden. Cornelis Pieck kon zijn bestaan nog tot 1511 rekken. In dat jaar viel Hertog Karel het huis onverwacht met vierhonderd man aan en veroverde het. Waarna hij Otto van Haeften als drossaard aanstelde. Deze stak in 1517 het slot in brand, bevreesd dat de Oostfriezen die Asperen uitgemoord hadden, naar Beesd zouden komen.

Van al die versterkte huizen is niets meer over. Het Hoge Huis is tegen het einde van de XVIIIe eeuw gesloopt. Het gebouw aan de Achterstraat, dat nu nog Hoge Huis heet, moet een bijgebouw geweest zijn. Er staat een monumentale schuur op terp bij uit 1901 (Tekening O.l. inkt door P. van Liender, Gem. Museum Arnhem).
Het Lage Huis, Huis aan de Wiel of Wolfswaard, vanouds een Gelders leen, werd in 1427 van Gijsbert Pieck, in wiens geslacht het tot 1731 bleef (De Wapenheraut, 1897). Het is later afgebroken. J. de Beijer tekende het (Archief de Poll cat.nr 1639) als groot huis op T-vormige plattegrond tussen zg. Gelderse gevels en met een zware veelhoekige toren. Een tekening van de zijde van de toren, (Arch. de Poll nr. 1640) uit 1720, zal van de hand van A. de Haan zijn;

Het Blauwe Huis was waarschijnlijk het oudste der drie huizen; het lag buitendijks aan de Linge en was eveneens een Gelders leen. In 1654 is dit huis verdwenen.
Ingekwartierde Pruisische troepen plunderden in de nacht van 15 op 16 september 1787 in Beesd en omgeving meer dan vijftig huizen. Terwijl op 29 november 1836 een hevige storm woedde, brak er brand uit. Verschillende huizen werden in de as gelegd, maar doordat de wind van richting veranderde, werd voorkomen dat het hele dorp in vlammen opging.
Al in 1329 komt een gasthuis voor. De abt van Marienweerd was collator van een Gasthuis-of St. Nicolaas-vicarie, waarvan de goederen in 1605 bestonden uit het gasthuis zelf, één paard in Rumpt en een ander in Enspijk.

Het dorp Beesd vormt een gaaf ontwikkeld voorbeeld van het gestrekte dorpstype, dat in het rivierkleigebied is ontstaan. De aanleg van dit dorpstype, het gestrekte esdorp (R. G. den Uijl, Dorpen in het rivierkleigebied, Bull. K.N.O.B., tgs8, kol. ios), bestaat uit twee, of in enkele gevallen - zoals in Beesd - drie, evenwijdige wegen, die vorksgewijs op elkander aansluiten. Dit type is mede bepaald door de gerekte vorm van de stroomruggronden waarop deze dorpen tot ontwikkeling zijn gekomen. De plattegrond van Beesd (fig. 2) verraadt een min of meer planmatige aanleg.
 
De diepte van de erven varieert tussen 60 en 70 meter. De erven, gelegen aan de landzijde van de Voorstraat, lopen door tot een eerste achterweg. De erven, gelegen aan deze achterweg, strekten op tot een tweede achterweg. Langs deze achterweg ligt aan de landzijde een derde reeks erven, eveneens omstreeks 60 m diep. De hoofdstraat van Beesd is de evenwijdig aan de Linge lopende en met geschoren linden beplante Voorstraat, pl. tv, afb. 6. Op 26 september 1333 wordt een hofstede vermeld `gheleghen tot Beesde an die Vorstestrate tusschen den gasthuse van Beesde enz.' (Cart. van Mariënweerd blz. 2S8, nr. 418). Deze bij de kerk ruim 20 meter brede dorpsstraat vormt met zijn beplanting een voor het rivierengebied zeer karakteristiek dorpsbeeld.


Geschiedenis van het landhuis Mariënwaerd

Ten oosten van het dorp Beesd, aan de noordelijke oever van de Linge, bevindt zich het landhuis Mariënwaerd. Dit landhuis staat op de plaats van de vroegere Premonstratenzer abdij Marienweerd. Deze abdij werd gesticht door de edelvrouwe Alveradis, weduwe van Hendrik van Cuijk, in 1129. Waarschijnlijk als zoenoffer voor de door Herman van Cuijk begane moord op Floris I, Graaf van Holland.
De eerste abt was een zekere Robertus, die op 29 oktober 1170 overleed. Het was al spoedig een rijke abdij door de vele giften en schenkingen van onroerend goed. De abdij lag schitterend in het westen van de Betuwe, aan de bevaarbare Linge, maar was door de afgelegen ligging uiterst kwetsbaar. Het klooster werd dan ook regelmatig uitgeplunderd, onder andere door de bende van Gijsbert Pieck in 1493.

Na een onrustige periode kwam er een korte opleving onder het goede bestuur van abt Peter van Zuyren. De goede geest binnen het klooster bleek o.a. uit de christelijke liefdadigheid, die op Mariënweerd tot uitdrukking kwam in het delen met en ondersteunen van de vele armen en melaatsen die er toen waren. Op de vastgestelde dagen kwamen er soms duizenden aan de poort.

In 1566 en 1567, tijdens de beeldenstorm, legden troepen van Hendrik Brederode uit Vianen Mariënweerd in de as en werden vele kostbaarheden door hen geroofd. Het klooster was nu onbewoonbaar geworden. De abt en zijn kloosterlingen weken uit naar Culemborg, waar zij veilig onderdak vonden in het kruisbroederenklooster "Jerusalem". Toen deze gastvrijheid niet langer gewaarborgd kon worden (in 1581) vestigden abt en kloosterbroeders zich in een woonhuis, opnieuw in Beesd.

Na de reformatie viel de abdij in handen van het Rijk en op 29 maart 1709 werd het landgoed verheven tot heerlijkheid, mede om de koop ervan aantrekkelijk te maken. In 1734 werd Ofte Frederik Boeleman, graaf van Bylandt, de nieuwe heer en eigenaar. Deze liet een huis bouwen dat gestaan zou hebben op de plaats waar nu de stal en het koetshuis zijn gelegen. Omstreeks 1790 liet de toenmalige heer van Bylandt het statige, huidige Mariënwaerd bouwen. Door vererving kwam de heerlijkheid in handen van de familie van Verschuer. De huidige bewoners zijn Mr. O.W.A. Baron van Verschuer en familie, die alles in het werk stellen om de heerlijkheid in zijn geheel te beheren en te onderhouden.

Van de vroegere abdij zijn alleen de kelderruimten en een oude vluchtgang naar de Linge overgebleven. De vluchtgang is dichtgemetseld vanwege het instortingsgevaar.    
Een oude grafsteen van Peter van Zuyren, de al eerder genoemde abt, is gevonden als drempel in een boerderij. Deze steen, nog in tamelijk goede staat, is opgesteld in een kelder op het landgoed.