Bibliotheek

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-05-03; p. 5

Bibliotheek en documentatie

Zoeken in de bibliotheek

Voordat je gaat zoeken in de bibliotheek, raden wij je aan om de pagina te lezen over bronnen in de bibliotheek: https://regionaalarchiefrivierenland.nl/boeken.

Uitgebreide hulp bij het zoeken, vind je op https://regionaalarchiefrivierenland.nl/hulp-bij-zoeken   

Eenvoudig zoeken
In de bovenste groene balk zie je een zoekveld ‘Alle velden’. Hier kun je trefwoorden invullen waarop je zoekt in alle beschrijvingsvelden in de bibliotheek en documentatiecollectie. Je kunt hier bijvoorbeeld zoeken op titel, auteur of trefwoord. 

Wildcards kunnen het zoeken makkelijker maken. De meest gebruikte wildcards zijn:

  • Een ? (vraagteken) vervangt een letter
  • Een * (sterretje) vervangt een aantal letters
  • Door een $ (dollarteken) voor een zoekterm te zetten, zoek je naar woorden die op elkaar lijken.

Kun je niet vinden wat je zoekt, dan betekent dat nog niet altijd dat we het niet hebben. Neem dan contact op met onze studiezaal! 0344 612 230 of https://regionaalarchiefrivierenland.nl/vraag-over-archiefonderzoek

Uitgebreid zoeken
Klik op de knop ‘Uitgebreid zoeken’ aan de rechterkant en er opent een extra zoekvenster. In dit venster vind je de velden ‘Titel’, ‘Auteur’, ‘Plaats’ en ’Periode’.

Filters
Je kunt de zoekresultaten ook beperken door de filters te gebruiken in de groene balk onder het zoekveld ‘Alle Velden’. De filters zijn: ‘Soort’, ‘Collectie’ en ‘Gedigitaliseerde publicatie’.

Zoekresultaten
Als je alle zoekcriteria hebt bepaald, klik je op de knop ‘Zoek’. Je kunt de zoekresultaten oplopend of aflopend sorteren op titel, auteur of laatste wijziging.

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-05-03; p. 5
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
5
Datum:
1898-05-03
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
— 6 —
— 7 --
geboren worden. Zullen de mogendheden zich laten gezeggen, en kogels en zwaarden tot iets anders laten verslaan? Zijn er vrouwen die het willen tegengaan dat de menschen gedood worden, er zijn er ook die geen dieren ivillen dooden. In vergaderingen en geschriften wordt tegen de vivesectie gesproken en geijverd, en dit met een gloed en vuur, dat mgn meenen zou: het is onweerlegbaar. Toch ligt de repliek reeds ge-reed ( gereed ) en — die houdt ook steek. Waarlijk ! het is vaak nog gemak-kelijker ( gemakkelijker ) en rustiger mee te praten, dan te zwijgen en te luisteren. Zéér druk hebben die vrouwen het, die de vrouw als de gelijke van den man en niet als zijn mindere willen behandeld zien. De vrouw moet meer op de hoogte gebracht worden van zaken, waarvan zij thans nog onkundig wordt gelaten; betere wetten voor haar persoonlijk moeten er komen, en in verschillende levenskringen moet haar dezelfde plaats aange-wezen ( aangewezen ) worden als den man. Natuurlijk moet men hierin reeds met de jeugd beginnen; een ^nieuw model meisje'’ moet ge-vormd, ( gevormd, ) en — voor zoover men iets van haar te zien krijgt is het.... een zeer onaantrekkelijk wezen! Één barer, die als student een plaats heeft ingenomen onder de studeerende jon-gelingschap, ( jongelingschap, ) eischte nu evenzeer hare opneming als korpslid en dientengevolge ook vrij entree in de — studentenkroeg! Waarom niet? Zij is dapper genoeg, niet minder vaardig en kloek als de heeren; zeker niet bevreesd voor een jooltje, enz. waarom zouden zij haar niet toelaten? Tegen uitspattingen zou hare tegenwoordigheid misschien nog veredelend kunnen werken! De heeren, die het feit moesten beslissen, hebben het.... geweigerd, en zich den toorn en de verontwaardiging op den hals gehaald dergenen die al dit schoons bedenken. Er ligt nog een heel program van daden te wachten; dat de meisjes mettertijd ook zelf ten huwelijk zullen vragen, is er maar een deeltje van. En — dat de heeren zi
DONKERE DAGEN EN HELDER LICHT. I. SCHEMERUREN.
O, laat van land tot land Den geest der liefde zweven, En zegenend een band Van hart tot harte weven: Omvat toch met erbarmen Immanuels geslacht, En leert aan Zijne armen Jehova’s licht en macht.
Wie wil het vaandel dragen In dezen heil’gen strijd? Wie wil de muren schragen Van ’t Huis der heerlijkheid? Waar Japhet Abrams volk De broederhand wil reiken, Daar zal Gods lichte wolk In eeuwigheid niet wijken.
Grijze wolken joegen onstuimig uit het noordwesten en hulden de bruine heide in een dichten sluier. Van tijd tot tijd kwam de maan even van achter het wolkenfloers te voorschijn en wierp haar mat schijnsel op de grillig vergroeide denne- boomen, wier schaduwen zich spookachtig op de sneeuwvlakte afteekenden. Dichter pakte de wolkenmassa zich te samen en
dichter dwarrelden de sneeuwvlokken naar de aarde; weldra was het groote hemellichaam, dat den nacht verlicht, onzicht-baar ( onzichtbaar ) geworden. Langzamerhand verdwenen ook de donkere heidestruiken, terwijl de zwaar nederhangende dennetakken in een wit gewaad werden gekleed. De Adventsnacht was op de koude aarde nedergedaald en omgaf den eenzamen zwerver met een machtig bruisen uit de hoogste Hemelen. Als een verlaten post stond het huisje van Hans Jürgensen midden in de heide; het werd ’t „heidehuis” genaamd, terwijl de bewoner algemeen onder den naam van „heideboer” bekend stond. Wijd en zijd in den omtrek kon men het bruine stroodak van dit huisje zien, doch slechts weinigen waren er binnen getreden, daar het ver van den straatweg lag. Op den avond, waarover wij willen spreken, was het door duisternis omgeven en loeide de sneeuwstorm met zooveel kracht om het gebouwtje heen, dat alles zwiepte en kraakte. Het licht, ’t welk door de beide venstertjes straalde, scheen nog tot op honderd pas afstands in de diepe duisternis en even ver — of misschien verder, hoog omhoog? — drong het gezang, dat vroolijke stemmen daarbinnen aanhieven, door, want zij zongen het heerlijke Adventslied: „De Koning wil Zijn volk vergaad’ren; Hij roept met vriend’lijk zachte stem. Vervuld wordt nu de hoop der vaad’ren, Uw Heiland komt, Jeruzalem! Hij wil als Vredevorst regeeren En brengt u ’t zalig jaar des Heeren; Strooi nu de palmen voor Zijn voet! Kom Isrel, ga uw Koning kronen, O volk van God, zend uwe zonen Blij den Messias tegemoet!” Deze klanken ruischten den eenzamen zwerver door de ziel, terwijl hij een oogenblik in de zwakke schemering stilstond om te luisteren. Daarop zag hij achterom; de afdruksels zijner voetstappen waren door den sneeuwstorm uifgewischt en al ware dit niet het geval geweest, zelfs een scherpe blik zou geen spoor hebben kunnen ontdekken in den duisteren nacht. Hij omklemde den langen wandelstaf vaster en drukte de hand, die in de zijne rustte, innig
met dampende schotels binnen kwam. Nathan en de knaap lieten zich de hun voorgezette spijzen goed smaken. Toen de oude man verzadigd was, stond hij op en Benjamin volgde zijn voorbeeld. Nu sprak Nathan op den plechtigen toon van een gebed: „Indien ik u vergeet, o Jeruzalem, zoo vergete mijne rechterhand zichzelve” „Amen,” zei de heideboer, die het hoofd eerbiedig bij deze woorden boog. „Hans Jürgensen,” begon de oude man, „nu moet ik over iets met u spreken, dat mij zoo zwaar op het hart ligt, als ware er een rotsblok op gewenteld. Gij kent mij reeds van af de dagen uwer kindsheid, toen ik dikwjjls bij uwen vader kwam om mijne waren te koop aan te bieden, en ik ken u gedurende al de jaren uws levens; deze knaap is u evenwel onbekend. Hij is de knaap, van wien ik u wel eens heb verteld, de zoon mijner dochter. Gij weet, dat mijn kind, zijne moeder, reeds langen tijd in het graf rust, doch zijn vader leeft nog. Ik heb weinig met u over hem gesproken, omdat ik geenen smaad op de mijnen wilde werpen. Nu ik hem ontvloden ben en met mijne klachten tot u kom, moet ik u alles mededeelen. De vader van dezen knaap is een dergenen, van wie geschreven staat, dat zij wandelen in den raad der goddeloozen en staan op den weg der zondaren en zitten in het gestoelte der spotters; hem zal het woord des LIeeren uit den mond van Zophar treffen: „Hij zal wegvliegen als een droom, dat men hem niet vinden zal en hij zal ver-jaagd ( verjaagd ) worden als een gezicht des nachts.” Hij is de vader van mijnen jongen en voor mij staat het gebod des Heeren onwrikbaarder gegrond dan de bergen; kostbaarder dan goud of edelgesteenten acht ik het woord des Allerhoogsten: „Eert uwen vader en uwe moeder, opdat het u welga en gij lang moogt leven in het land, dat de Fleer uw God u zal geven.” Hij is de vader van mijnen jongen en daarom zweeg mijn mond liever, waar het kind bij is; doch de knaap heeft zijns vaders misdaad van anderen vernomen; ook moest hij weten, waarom ik hem. van onze vriende
ik hoorde eene stem uit de gevangenis, welke sprak: „Als ik hieruit kom, zal ik den oude het kind uit de handen spelen en zorgen dat hij het nooit weder krijgt; de jongen zal een kind van zijnen vader worden en geen femelaar, zooals zijn grootvader is, al zou ik er ook half eerlijk voor moeten zijn; daarom zal ik oppassen, dat ik buiten den kerkermuur blijf, totdat mijn jongen zijn achttiende jaar zal hebben voleindigd.” Zoo heeft hij gesproken en ik weet, dat hij al zijne slechte plannen ten uitvoer brengt. Nacht op nacht heb ik er over gepeinsd, hoe ik mijnen jongen van den strik des verdervers zou kunnen redden. De rechtsgeleerden, wier raad ik inriep, zeiden, dat ik den knaap wel aan de handen zijns vaders kon ontrukken; dan moest ik zijn voogd worden. Maar ik weet, dat de listen des boozen boven het recht des goeden gaan; ik weet, waartoe mijn schoonzoon in staat is; daarom beraamde ik het plan om ver weg te vluchten met den jongen. Maar, dacht ik, zal de vader in onzen vriendenkring geene navorschingen naar zijn kind doen? Zal hij het niet zoeken bij al de lieden, die tot ons volk behooren? Hij is koopman evenals ik, en zal van stad tot stad, van dorp tot dorp trekken, totdat hij gevonden heeft dien hij zoekt. De oude Nathan mag worden gevonden, hij zal zwijgen als eene duif, die bij vreem-den ( vreemden ) is; ’t voornaamste is dat de verblijfplaats van den knaap niet wordt opgespeurd. Het zij verre van mij den vader zijn kind te willen ontnemen, maar ik wil het redden, voor hem onderhouden en hem ten goede laten opvoeden. Hij mag den jongen tot zich nemen, als de wet van Mozes dezen niet slechts bekend is, maar ook in het hart staat geschreven. Tot zoolang gaat mijn recht boven het zijne, al zou men er mij voor binden en in boeien slaan. Doch waar zal mijn jongen de arke Noachs vinden, waar hij veilig en geborgen is voor de hooge golven des verderfs? Ik heb gezocht, doch tevergeefs; daarom breng ik hem tot u, Hans Jürgensen. Ik zal voor zijne toekomst
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer