Bibliotheek

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-05-02; p. 5

Bibliotheek en documentatie

Zoeken in de bibliotheek

Voordat je gaat zoeken in de bibliotheek, raden wij je aan om de pagina te lezen over bronnen in de bibliotheek: https://regionaalarchiefrivierenland.nl/boeken.

Uitgebreide hulp bij het zoeken, vind je op https://regionaalarchiefrivierenland.nl/hulp-bij-zoeken   

Eenvoudig zoeken
In de bovenste groene balk zie je een zoekveld ‘Alle velden’. Hier kun je trefwoorden invullen waarop je zoekt in alle beschrijvingsvelden in de bibliotheek en documentatiecollectie. Je kunt hier bijvoorbeeld zoeken op titel, auteur of trefwoord. 

Wildcards kunnen het zoeken makkelijker maken. De meest gebruikte wildcards zijn:

  • Een ? (vraagteken) vervangt een letter
  • Een * (sterretje) vervangt een aantal letters
  • Door een $ (dollarteken) voor een zoekterm te zetten, zoek je naar woorden die op elkaar lijken.

Kun je niet vinden wat je zoekt, dan betekent dat nog niet altijd dat we het niet hebben. Neem dan contact op met onze studiezaal! 0344 612 230 of https://regionaalarchiefrivierenland.nl/vraag-over-archiefonderzoek

Uitgebreid zoeken
Klik op de knop ‘Uitgebreid zoeken’ aan de rechterkant en er opent een extra zoekvenster. In dit venster vind je de velden ‘Titel’, ‘Auteur’, ‘Plaats’ en ’Periode’.

Filters
Je kunt de zoekresultaten ook beperken door de filters te gebruiken in de groene balk onder het zoekveld ‘Alle Velden’. De filters zijn: ‘Soort’, ‘Collectie’ en ‘Gedigitaliseerde publicatie’.

Zoekresultaten
Als je alle zoekcriteria hebt bepaald, klik je op de knop ‘Zoek’. Je kunt de zoekresultaten oplopend of aflopend sorteren op titel, auteur of laatste wijziging.

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-05-02; p. 5
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
5
Datum:
1898-05-02
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
«r
OUSTS EXj-A-ID.
Van tijd tot tijd komen er van hier en daar stemmen tof mij van beoordeeling en afkeuring over de uitbreiding van ons Programma. Dat recepten en puddingen, dat kousen mazen en huiselijke bezigheden besproken worden in een „degelijk” Blad, als men het onze wel heeft willen noemen tot nu toe, vindt men bedenkelijk, en men aarzelt het uit te spreken — kennende ons ernstig en eerlijk bedoelen om het Blad „zegen om zich te doen verspreiden”, maar — men kan de vreeze niet verbergen dat wij door deze strooming ons „beslist-chris- telijk” karakter zullen prijs geven. Ik wil hierop in ’t algemeen antwoorden aan alle bezorgden omtrent deze zaak, dat ons Blad bedoelt in waarheid onze jonge lezeressen ten zegen te zijn en dat daarom het terrein, waarop wij ons bewegen, niet uitgebreid genoeg kan zijn. God geeft ons dit aardsche leven te leven en Hij wil dat ieder Zijner kinderen dat ook zoo goed mogelijk leeft, aangezien dit leven tot in zijn kleinste onderdeelen is de school waarin wij moeten gevormd worden tot hooger leven. Daarom mag voor den Christen niets waardeloos of te gering zijn om er de aan-dacht ( aandacht ) op te vestigen, of ook dat geringe en voorbijgaande zoo goed mogelijk te leeren doen. Een smakelijk schoteltje, een lekkere pudding goed te kunnen gereed maken, kan mede-werken ( medewerken ) om het huiselijk leven gezellig of aantrekkelijk te maken, brengt dus zijn deel aan om het leven naar heden- daagschen spreektrant „mooi” te maken. Eene trouwe huisbe- zorgster te zijn, een steun der moeder, eene helpende hand der huisvrouw, ’t zij men dochter des huizes of dienstbode heet, is: de roeping vervullen waartoe God ons geroepen heeft en dus het groote doel,nader komen waarvoor de christen leeft: de verheerlijking van den grooten naam onzes Gods. Daarom willen wij onze meisjes op de hoogte brengen van en wijzen op alles wat het leven alzoo met zich brengt, zoowel in ’t kleine als ’t groote, zoowel in ’t voorbijgaande als ’t eeuwige, want ’t voorbi
Ingezonden. N°. 2. ANTWOORD WEDSTRIJD. De wedstrijd, uitgeschreven door de Redactie van ons Maand-blad, ( Maandblad, ) spoort mij aan mijne krachten ook eens te beproeven. Om een begin te maken wil ik mijne nieuwe vriendin M. te R. vriendelijk danken voor ’t recht vermakelijke koffieuurtje (dat is voor mij meestal rustig) dat zij mij door haren brief bezorgd heeft. Vooral vond ik het zeer grappig te lezen, hoe men voor ons dienstboden cursussen zou willen geopend zien, waar men teekenen, handwerken, letterkunde en nog veel meer van dien aard zou kunnen leeren. In mijne verbeelding heb ik er nog verschillende talen, als ook een cursus voor muziek aan toegevoegd, waar wij onderwijs konden ontvangen in piano-, orgel- of vioolspel. Verbeeld je, zei ik tot mij zelf, dat wij dienstboden met onze vereelte handen naar de teeken- pen of borduurnaald zouden grijpen, of met onze door het werken eenigszins stram geworden en bruine vingers over de toetsen eener piano zouden zweven! Waarlijk, ’t zou wel deftig staan; ik denk, dat het net zou lijken als eene vlieg aan een modderschuit. Bij de gedachte daaraan kon ik mij niet weerhouden, maar moest het uitschateren van pret! ’t Was zoo erg, dat mijne mevrouw in de keuken kwam om te vragen wat mij bezielde, en toen ik haar verteld had wat er zoo al in het krantje stond, kon zij zich best voorstellen, dat ik er om lachen moest en er volstrekt niet mede instemde. Ik zou van M. wel eens willen hooren wat voordeel wij van bovenstaande cursussen zouden hebben; enkele dienstmeisjes hoorde ik hierover reeds spreken en dezen waren ’t met mij eens, dat wij er niets bij zouden winnen. En dan, hoe zou het wel gaan met den arbeid, zouden wij dien maar kalmpjes aan de dames overlaten ? O, ik schaam mij al bij de gedachte, dat mevrouw ’t werk zou doen waarvoor ik gehuurd ben en waarvoor ik gevoed en betaald word; neen, als er nu toch een cursus moet komen, dan zou ik wüllen dat het er een was waar de dienstmeisjes konden leeren knippen, n
I
I
» « J
vliegen de trappen op en af. Prettig is het niet, maar ’t moet wel, anders krijgen we ons werk niet af, en zouden wij ’s avonds eerst laat of in ’t geheel niet kunnen uitgaan, en voor dat laatste dient toch wel iets gedaan te worden, en als wij dan ten laatste onze boterham gaande en staande moeten eten en voor ons middagmaal zelfs geen rustig oogenblik kunnen vinden, dan voelen wij ons verongelijkt en afgebeuld. Wij den-ken ( denken ) er niet aan hoe ’s morgens de tijd door ons is verbabbeld, o neen, alles komt op rekening onzer meesteressen die de meiden maar laten tobben en werken en zelf den dag door-brengen ( doorbrengen ) met niets doen; denk maar niet dat ik overdrijf, het gaat met velen precies zooals ik schrijf. Heeft M. dan nimmer gehoord van dames die den geheelen lieven dag in vereeniging met de dienstboden al het huiswerk verrichten? Nu, ik wel, ik zou menige huishouding kunnen aanwijzen waar de jonge dames wel degelijk de handen uit de mouwen steken, die niet alleen het lichte huiswerk doen, maar er zelfs niet tegen op zien, om in een snikheete keuken te gaan strijken of te koken; natuurlijk vindt men dit niet overal, maar dat is ook niet noodig. Zoo bijvoorbeeld bij dames zonder kinderen, die niet al te groot behuisd zijn, is m. i. vreemde hulp overbodig. Zeer zeker kunnen er zich omstandigheden voordoen die hulp noodzakelijk maken en deze laat ik dus geheel buiten kwestie. Niemand zal, hoop ik, uit bovenstaande regelen besluiten, dat ik, die ook een dienstbode ben, de bestaande toestanden geheel bevredigend vind; dit zou zeer onjuist zijn. Wij meisjes hebben met vele en velerlei bezwaren te worstelen, ’t zou zelfs moeielijk zijn ze alle hier neer te schrijven, maar nog moei- lijker zou het voor den meisjesbond wezen, zoo hij al onze grieven wilde kennen, om er dan zoo mogelijk helpend in te voorzien; onze rampen toch wisselen met den dag en houden gelijken tred met de betere of slechtere stemming waarin wij ons bevinden. Dikwijls was,
evenwel dat het gezicht van Velders al slechter en slechter werd; en de angst van het geheel te moeten missen, maakte hem somberder dan ooit. Nooit sprak hij erover; hij wilde zich zelf wijs maken dat het toch zoo erg niet was, doch ten laatste kon hij ’t niet meer verhelen en gaf hij den wensch te kennen om den dokter er eens over te raadplegen. De dokter kwam, en constateerde dat uit het eene oog het licht reeds zoo goed als verdwenen was en het andere, ja, dat hoopte hij nog te kunnen redden. Doch ondanks dokter en medicijnen werd het gezicht van Velders niet beter, en na verloop van tijd werd hij — blind. Blind! — welk eene treurige gewaarwording. Op betrekkelijk jeugdigen leeftijd afgesloten te zijn van het werkzame leven, o, ongetwijfeld was zijn lot hard; ieder had dan ook met hem te doen, en trachtte hem te troosten, want blindheid wekt zelfs bij den ruwsten mensch een levendig medegevoel op. Doch Velders wilde niet getroost worden, hij morde, klaagde, was in zichzelf gekeerd, en wilde bijna niemand te woord staan. Ook de Dominé kwam hem opzoeken en trachtte hem te bemoedigen met woorden uit de Heilige Schrift, doch dit vond niet den minsten ingang; eigenlijk had hij weinig geloof in God; toch noemde hij Hem onrechtvaardig, want waarom moest hij, de krachtige man, bekwaam voor zijfi vak, daar nu zijn verdere leven terneer zitten, hulpeloos als een kind; waarom ? waarom ? De predikant deed eene verstandige daad ; hij liet den man eenigen tijd aan zichzelf over; want er is leed dat o, zoo moeilijk geduldig is aan te nemen, zoo moeilijk om te begrijpen dat het voor ons bestwil is, en als anderen ons dit voorhouden, dan redeneert ons oproerig hart: Ja, ge hebt goed praten, ge voelt ’t niet en weet niet wat ik lijd. Zoo ook ging het Velders. Langzamerhand gingen alle zaken weer hun gewonen gang; in het huisgezin raakte men er al aan gewoon dat vader blind was, en elk beijverde zich zijn treurig bestaan wat op te vroolijken, men las hem voor, wandelde met hem, en
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer