Bibliotheek

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-05-03; p. 2

Bibliotheek en documentatie

Zoeken in de bibliotheek

Voordat je gaat zoeken in de bibliotheek, raden wij je aan om de pagina te lezen over bronnen in de bibliotheek: https://regionaalarchiefrivierenland.nl/boeken.

Uitgebreide hulp bij het zoeken, vind je op https://regionaalarchiefrivierenland.nl/hulp-bij-zoeken   

Eenvoudig zoeken
In de bovenste groene balk zie je een zoekveld ‘Alle velden’. Hier kun je trefwoorden invullen waarop je zoekt in alle beschrijvingsvelden in de bibliotheek en documentatiecollectie. Je kunt hier bijvoorbeeld zoeken op titel, auteur of trefwoord. 

Wildcards kunnen het zoeken makkelijker maken. De meest gebruikte wildcards zijn:

  • Een ? (vraagteken) vervangt een letter
  • Een * (sterretje) vervangt een aantal letters
  • Door een $ (dollarteken) voor een zoekterm te zetten, zoek je naar woorden die op elkaar lijken.

Kun je niet vinden wat je zoekt, dan betekent dat nog niet altijd dat we het niet hebben. Neem dan contact op met onze studiezaal! 0344 612 230 of https://regionaalarchiefrivierenland.nl/vraag-over-archiefonderzoek

Uitgebreid zoeken
Klik op de knop ‘Uitgebreid zoeken’ aan de rechterkant en er opent een extra zoekvenster. In dit venster vind je de velden ‘Titel’, ‘Auteur’, ‘Plaats’ en ’Periode’.

Filters
Je kunt de zoekresultaten ook beperken door de filters te gebruiken in de groene balk onder het zoekveld ‘Alle Velden’. De filters zijn: ‘Soort’, ‘Collectie’ en ‘Gedigitaliseerde publicatie’.

Zoekresultaten
Als je alle zoekcriteria hebt bepaald, klik je op de knop ‘Zoek’. Je kunt de zoekresultaten oplopend of aflopend sorteren op titel, auteur of laatste wijziging.

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-05-03; p. 2
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
2
Datum:
1898-05-03
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
E ' 1
9
2
Ingezonden.
ALS EEN ZIEL . . . .
Jan !”
De
Aan M. G. M.
N°. 3.
2.
3.
4.
5.
6.
') Aanhalingen uit: „Ik heb den smid gemaakt. Jes 54: 16” in Pniel n» 352
f» ■it
«O
c
a
ziel % van angst vervuld, levens diepst’ ellenden
wordt er ook door een Amerikaansch Comité maandblad in vier Indische talen uitgegeven, eene Amerikaansche dame geredigeerd, bijge-
gloeiend klop- in de hoogere verantwoorde- één verkeerde
de Heer, onze uittrekken om kinderen voor S. C. v. D.
die pot?” Jan 1”
-S.
aanmeldt voor een huishoudelijk praatje met Tante Jo.
zaak, dat men, evenals in de ziekenhuizen, begint met toe te leggen op eene betere indeeling van de levenswijze zusters? Ik geloof, dat met hetgeen ik hier neerschreef, zusters zullen instemmen. dankzeggende, geachte redactrice, voor de opname Eene ex-pleegzüster.
Lieve kind! Door de redactrice van „Onze Jonge Meisjes” ontving ik uw briefje, met het verzoek u daarop nog eens te willen antwoorden. Ik schrikte wel een beetje van die vraag, want, eerlijk gezegd, gij hebt mij, en misschien ook anderen, een weinig van mijn terrein afgevoerd door mij bezig te houden met een der „vragen van den dag”. Toen het gebeurd was, had ik een beetje het gevoel dat een trouwe dienstbode moet vervullen, die haar tijd heeft verpraat met den bakker aan de deur, en weet, dat zij dat half uurtje niet weer terug kan halen. Dat het goed was eens over deze dingen te spreken, be-twijfelde ( betwijfelde ) ik echter niet. Ik heb mij daarom verheugd dat anderen uwe vragen ter harte hebben genomen, en zeker zult gij wel voldaan zijn over de wijze waarop de redactie van O. J. M. aan uwe bezwaren is tegemoet gekomen. Ik voor mij heb wel eens wat gauw een oog voor het nuchtere of grappige eener zaak, en heb dan ook in den laatsten tijd dikwijls gedacht: och, lieve tijd, als die M. G. M. maar niet vatbaar is voor opgeblazenheid, anders zal zij zeker voortaan kamers of keuken wat nauw vinden voor haar persoontje, nu zij aanleiding heeft gegeven dat de tongen en pennen in beweging kwamen. Uw kleine briefje dat nu voor mij ligt, heeft mij op dat punt niet gerustgesteld. Wel verheug ik mij dat gij het „goed” hebt en niet wordt „afgebeuld”, maar gij schijnt „de ontwik-keling ( ontwikkeling ) der dienstbode” nog steeds te overdenken. Gij schrijft: ^Het welzijn der dienstboden raakt regelrecht het welzijn der maatschappij. Hoe veel gelukkiger is toch de jonge man, die een vroom eenigszins ontwikkeld meisje tot vrouw krijgt, dan de ander die een ongodsdienstige, onbeschaafde, afgewerkte jonge dochter ten huwelijk neemt.” Ja, ziet ge, daar hebt ge nu het verschil in onze beschou-wingen; ( beschouwingen; ) ik bleef met mijn gedachten in het tegenwoordige, in mijn huishouden en mijn dienstboden zooals ik het heb, gij staart in de toekomst op de hu
staat zijn ze te lezen, dank aan het onderwijs door de Zenana- zusters gegeven. Sedert 1886 een geïllustreerd Het wordt door staan door inlandsche christinnen. Dit blad wordt ook door duizenden gelezen en komt der Zenana-zending zeer ten goede. Ook in Nederlandsch. Oost-Indië is er groote behoefte aan vrouwelijke hulp. Gaat het ons niet aan, dat daar in onze bezittingen, die ons land zooveel stoffelijk voordeel aanbrengen, waar zóóvelen heengaan om „vooruit te komen” en menigeen een goed be-staan ( bestaan ) vindt, — dagelijks duizende vrouwen zonder troost ster-ven, ( sterven, ) dat millioenen, die ook op onze landgenooten allerlei soort van invloed uitoefenen, een ellendig leven leiden, buiten den Heiland! Naar Indië te gaan, om hunne vooruitzichten te ver-beteren, ( verbeteren, ) velen doen het, ook onder beschaafde Nederlandsche vróuwen. Maar wie denkt er onder ons, ongehuwde Protes- tantschen aan, gedreven door den zielenood in onze koloniën ? De Roomsch-Katholieke ordezusters beschamen ons reeds sedert jaren. Bij geheele scharen gaan zij jaarlijks als onderwijze-ressen ( onderwijzeressen ) naar onze Oost. Op Sumatra werken, naast de zendelingen van het Rhijnsche Genootschap, 9 en op Borneo 2 ongehuwde zusters. Maar daaronder is geene enkele Hollandsche. Het voorbeeld gaf eene beschaafde Engelsche dame, Miss Needham, die geheel voor eigen rekening uitging en op Sumatra vele jaren een heerlijk werk deed, tot de Heer haar opriep. Eene op Java wonende vriendin schreef mij onlangs : Wij betreuren zoo dat er in Nederland niet meer sympathie is voor de Salemba-school (Christelijke dag- en kostschool voor beschaafde meisjes, bij Batavia), die zich steeds meer uitbreidt, maar waarvoor christelijke onderwijzeressen ontbreken. Her-haaldelijk ( Herhaaldelijk ) zijn er roepstemmen de zee overgegaan, maar tot nog toe met weinig resultaat. Ook diaconessen zouden hier nog zóó noodig zijn: wie zich aan dit werk in Indië zoude willen wijd
«t; aan een naaister wier oogen en vingers pyn uoen, wanneer %ij eindelijk laat in den nacht aan haar onverpoosden arbeid ten C ’ ' ’ ”
Hoor, van uit uw Hemelhof, Onze Heiland, onze Koning, Luister uit Uw vaste woning Naar de snieeking in het stof. Als een ziel haar rust verloor, Daar ze op eigen weg ging zwerven Moest zij Uw gemeenschap derven... Breng haar weer op ’t rechte spoor. Als een ziel in ’t smartlijkst leed Bijna zou van U verdwalen.... Immers zal Uw hulp niet falen, Daar Gij Hoogepriester heet. Als een Uit des
tópbt; aan een cond: &n onderwijl door tal fflen At.
Het is niet door schappij, en ook niet, dat de menschen in den een of anderen stand geboren worden. — Neen, God bestuurt alles, Hij weet, wanneer een meisje haar eigen brood moet verdienen, en Hij weet ook waarom dit zoo is. Het is alles Zijn wil en Zijn weg, en „daarom moet alle arbeid ons een goddelijk beroep zijn Wat Jesaja van den ploeger en den zaaier in kapittel 28 zegt: „Zijn God onderricht hem van de wijze. Hij leert hem” is letterlijk en ten volle toepasselijk op elk bedrijf, op elk ambacht, op alle bezigheid van man en vrouw samen! ^Goed een spijze bereiden is het gerecht zóó gereed maken, ! „als God het in Zijn ordinantiën bedoeld heeft.” 4 ) Zoo is het. De roeping van de dienstboden, evenals van ieder mensch, is God te verheerlijken door het werk, dat Hij zelf ons opgeeft, „in het plaatsje, dat Hijzelf ons aanwijst.” Iedere stand heeft zijn verplichtingen en zijn arbeid, en ik geloof, dat de dienstboden met haar geregeld eenvoudig werk, boven vele anderen bevoorrecht zijn. Denkt aan een machinist, «die des winters in de snijdende kou, des zomers in de gloeiende ■hitte zich uur na uur op een stootende, schuddende locomotief ■ aan een conducteur, die voor zijn trein moet zorgen, 1 van vragen lastig gevallen wordt; aan klerk, die alle dagen in een benauwd kantoortje opgesloten aan een naaister wier oogen en vingers pijn doen, wanneer
ANTWOORD WEDSTRIJD. En al wat gij doet, doet dat van harte, als den Heere en niet den menschen. Col. 3 : 23. een toe val, dat er standen zijn in de maat-
1 s IB w H i
einde maakt; aan een onderwijzeres, die een geheelen Iforgen en een langen middag onhandelbare kinderen heeft Onderwezen en berispt, en ’s avonds met een —- 1 ®nd hoofd het schoolwerk moet nazien. En (Intrekkingen, met haar groote, drukkende Ujkheid; denkt aan een koopman, die door berekening duizenden kan verliezen; aan een bankier, die te zorgen heeft voor andermans geld; aan een rechter, die zoo vast en zeker van zijn zaak moet zijn, om rechtvaardig
Geachte Redactrice. Dezer dagen kreeg ik, als lid van den Meisjesbond, het Novembernummer in handen van ons Blaadje, en mijne aan-dacht ( aandacht ) vestigde zich bizonder op het ingezonden stuk, geschreven door eene diacones uit het Moederhuis te Amsterdam. In vele opzichten ben ik het met de geachte schrijfster eens, voor-namelijk ( voornamelijk ) wat betreft de meisjes op te wekken zich aan den diaconessenarbeid te wijden, ’t Is zoo waar, dat velen van haar haar tijd doorbrengen met geheel in zichzelf op te gaan, en daarom is mijne overtuiging dat, wanneer men iets hoogers kent, men gevoelt niet alleen voor zich zelf te mogen leven en de Heer wel degelijk ons in Zijn wijngaard noodig heeft. Doch ik heb het wel eens gezien, dat sommige meisjes verpleegster j werden en vergaten dat ze soms eene roeping in haar eigen I huis te vervullen hadden, en dan geloof ik dat haar plaats in I haar huis was. Doch nu mijn bezwaar. Toen ik het geschrevene ! nog eens herlas, kwam de vraag bij mij op: Worden niet vele meisjes teruggehouden, om in een D.-Huis werkzaam te zijn, doordat men te veel van hare krachten vergt ? Ik zeg dit geens-zins ( geenszins ) met ’t oog op ’t Moederhuis, daar mij die inrichting on-bekend ( onbekend ) is; doch bij ondervinding weet ik dat dit veelal het geval is. De zusters hebben, mijns inziens, te weinig rust en vrijheid, en daardoor zag ik meermalen dat velen van haar, hoe gaarne ze wilden, gedwongen werden haar arbeid neder te leggen. Ik geloof niet, dat de Heer eischt zich op die wijze op te offeren. Is het dus te verwonderen, dat het getal der zusters in de Diaconessenhuizen zoo weinig toeneemt, en men zich zoo vaak teleurgesteld ziet bij de aanvraag om eene zuster, waar men haar toch zoo dringend noodig heeft? Is het dus , geen zich der vele U
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer