Bibliotheek

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-04-10; p. 4

Bibliotheek en documentatie

Zoeken in de bibliotheek

Voordat je gaat zoeken in de bibliotheek, raden wij je aan om de pagina te lezen over bronnen in de bibliotheek: https://regionaalarchiefrivierenland.nl/boeken.

Uitgebreide hulp bij het zoeken, vind je op https://regionaalarchiefrivierenland.nl/hulp-bij-zoeken   

Eenvoudig zoeken
In de bovenste groene balk zie je een zoekveld ‘Alle velden’. Hier kun je trefwoorden invullen waarop je zoekt in alle beschrijvingsvelden in de bibliotheek en documentatiecollectie. Je kunt hier bijvoorbeeld zoeken op titel, auteur of trefwoord. 

Wildcards kunnen het zoeken makkelijker maken. De meest gebruikte wildcards zijn:

  • Een ? (vraagteken) vervangt een letter
  • Een * (sterretje) vervangt een aantal letters
  • Door een $ (dollarteken) voor een zoekterm te zetten, zoek je naar woorden die op elkaar lijken.

Kun je niet vinden wat je zoekt, dan betekent dat nog niet altijd dat we het niet hebben. Neem dan contact op met onze studiezaal! 0344 612 230 of https://regionaalarchiefrivierenland.nl/vraag-over-archiefonderzoek

Uitgebreid zoeken
Klik op de knop ‘Uitgebreid zoeken’ aan de rechterkant en er opent een extra zoekvenster. In dit venster vind je de velden ‘Titel’, ‘Auteur’, ‘Plaats’ en ’Periode’.

Filters
Je kunt de zoekresultaten ook beperken door de filters te gebruiken in de groene balk onder het zoekveld ‘Alle Velden’. De filters zijn: ‘Soort’, ‘Collectie’ en ‘Gedigitaliseerde publicatie’.

Zoekresultaten
Als je alle zoekcriteria hebt bepaald, klik je op de knop ‘Zoek’. Je kunt de zoekresultaten oplopend of aflopend sorteren op titel, auteur of laatste wijziging.

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-04-10; p. 4
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
4
Datum:
1898-04-10
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
4e jaarg,
%
>73 I I
Sfi A
„Ik weet dat alles wel, maar wat doet het er toe? Myne schoonmoeder heeft mij gezegd, dat de dienstboden bij de voorname families altijd den dienst opzeggen, als. zulke voor-deeltjes ( voordeeltjes ) niet evenveel bedragen als de helft van hun loon. Ge wilt zeker den weg moeielijk maken voor het nieuwe meisje, dat ik tegen Nieuwjaar heb gehuurd, omdat zij met uwen gewezen aanstaande verloofd is.” „Neen, dat zou niet in mij opkomen. Hier is het geld.” „Dank je wel,” en de uitgestrekte hand werd afgeweerd, houd nu maar op met die komedie.” Marie stak het geld weer in de portemonnaie en ontmoedigd en verdrietig verliet zij het huis. De vroolijke, jonge vrouw des huizes vertelde later onder veel gelach het voorval aan hare gasten. Een jonge dokter, die ook daarbij tegenwoordig was, hoorde haar zwijgend aan. Hij was het meisje op de trap tegengekomen en de uitdrukking van haar gelaat had hem getroffen. Neen, hij kon niet meelachen. Zijne gedachten had-den ( hadden ) in de laatste jaren op de wegen van den twijfel gedoold, maar nu bogen zij zich voor de macht, die in staat was eenen
mensch tot zelfbeschuldiging te brengen. Het groote, deftige huis waar Marie in het eerste jaar had gediend, lag in dezelfde straat, maar wat verderop. Zij kende de eigenaars maar weinig, daar zij eigenlijk alleen met de huishoudster en den huisknecht te doen had gehad. Maar zij wilde toch het liefst met de vrouw des huizes zelve spreken, dus schelde zij aan de groote deur aan. Het onbewegelijke gelaat van den nieuwen knecht nam terstond eene afwerende uitdrukking aan, toen zij verzocht om Mevrouw te mogen spreken. „Wie moet ik aandienen?” „Een meisje, dat vroeger hier gediend heeft. Het zal maar een oogenblik zijn.” „Kom binnen,” en hij opende de deur. De heer des huizes lag op zijn gemak in een grooten stoel en dronk een kopje koffie. Zijne vrouw zat op de canapé en schikte portretjes in een album. Eene lamp, met rose kap, verspreidde een zacht licht in de elegant ingerichte kamer. Met een bescheiden groet trad Marie naar voren. O, hoe werd zij aangestaard! „O, ik herkende u eerst niet,” zeide de vrouw des huizes eindelijk; „nu weet ik het weer; ge zjjt dat meisje van buiten, dat bij ons heeft gediend, — ik herinner mij uw naam niet meer.”
„Marie.” „Juist, Marie. Maar wij hebben u niet lang gehad, ik geloof maar één jaar.” De blik en de stem schenen te zeggen: „Je hebt niets van ons te eischen.”
„Ja, ik ben hier maar eeh jaar geweest, Mevrouw, maar in dien tijd heb ik iets verkeerds gedaan en dat zou ik gaarne weer goed maken.” O, hoe keek men haar nu aan! ’t Was haast niet om uit te houden. Met eene onzekere stem ging zij voort: „Verscheiden leveranciers boden mij geld aan, zoo en zooveel per maand, als ik de inkoopen voor de huishouding bij hen deed, en ik ging er op in, ofschoon ik heel goed wist, dat het tegenover u verkeerd was en het mijzelve^hin- derde als de prijzen te hoog waren.” „Waarom vertelt ge ons dat?” viel nu de heer des huizes in; zijne stem klonk scherp en koud en zijne slimme, donkere oogen zagen haar doorborend aan, „welke reden hebt ge daarvoor? Wilt ge het geld teruggeven?” „Ja, Mijnheer. Het was vier gulden per maand, gedurende een jaar. Zou u zoo goed willen zijn, mij hierop twaalf gulden terug te geven?” En zij legde een banknoot van zestig gulden op de tafel.
„Met het grootste genoegen.” Welk een spot klonk in die woorden! Hij haalde zijne beurs te voorschijn en legde een gouden tientje en twee gulden voor haar neêr. „En zeg mij nu eens: wie zal u daarvoor bewonderen? misschien een Dominé? — Niet? nu, ik dacht dat zoo’n geestelijke heer u tot dien stap zou hebben gedwongen of gedrongen.” Marie hief het hoofd op en zag den spreker open aan. „Mijn geweten heeft mij hiertoe gedwongen,” zeide zij; „niemand weet het en niemand zal het ook weten, behalve één, uit mijn’ eigen stand.” * Zij zweeg een oogenblik en wendde zich toen tot de vrouw des huizes. „Nu ga ik heen, Mevrouw, en ik vraag u nog excuus, omdat ik zoo dikwijls onredelijk en brutaal tegen de huishoudster ben geweest.” „Och, meisje, ge kwaamt van buiten en dit was geen dienst voor 1 u, maar ik weet toch dat ge flink en vlug hebt gewerkt: als ge nu waarlijk wat meer manieren hebt geleerd, is het niet onmogelijk dat ge hier terug zoudt kunnen komen.” De heer des huizes stond op. „Men moet een’ onderhoorige nooit voor een tweede maal in dienst nemen; nooit!” zeide hij. „Ik blijf ook in mijn tegenwoordigen dienst, maar ik dank u toch voor uw vriendelijkheid, mevrouw. Het spijt mij, dat ik u heb opgehouden.” Mevrouw knikte, Mijnheer hield zijne oogen naar het plafond gericht. Toen Marie haar plaatsje in de kerk ging epzo^ken, was het gezang juist begonnen: „De Heer is mijn Herder! Hij waakt voor mijn ziel: Hij brengt mij op wegen Van goedheid en zegen. Hij schraagt m’, als ik wankel, Hij draagt m’, als ik viel.” Zoo klonk het haar tegen. Zeer duidelijk voelde zij nu, hoe arm zij was geweest, en hoe rijk zij nu was; met gevouwen handen, bad zij voor zoo velen, die nog in het duister waren. Bij het uitgaan, had Marie moeite om hare gift in de bus te doen vallen. „Waarom stop je het geld ook in papier,” bromde de oude zeeman ongeduldig; „het zou best glijden.” Maar die de bus openden, waren verwonderd er een tientje in te vinden, gewikkeld in een banknoot van veertig gulde
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer