Bibliotheek

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-04-08; p. 2
Bibliotheek en documentatie

Zoeken in de bibliotheek

Voordat je gaat zoeken in de bibliotheek, raden wij je aan om de pagina te lezen over bronnen in de bibliotheek: https://regionaalarchiefrivierenland.nl/boeken.

Uitgebreide hulp bij het zoeken, vind je op https://regionaalarchiefrivierenland.nl/hulp-bij-zoeken   

Eenvoudig zoeken
In de bovenste groene balk zie je een zoekveld ‘Alle velden’. Hier kun je trefwoorden invullen waarop je zoekt in alle beschrijvingsvelden in de bibliotheek en documentatiecollectie. Je kunt hier bijvoorbeeld zoeken op titel, auteur of trefwoord. 

Wildcards kunnen het zoeken makkelijker maken. De meest gebruikte wildcards zijn:

  • Een ? (vraagteken) vervangt een letter
  • Een * (sterretje) vervangt een aantal letters
  • Door een $ (dollarteken) voor een zoekterm te zetten, zoek je naar woorden die op elkaar lijken.

Kun je niet vinden wat je zoekt, dan betekent dat nog niet altijd dat we het niet hebben. Neem dan contact op met onze studiezaal! 0344 612 230 of https://regionaalarchiefrivierenland.nl/vraag-over-archiefonderzoek

Uitgebreid zoeken
Klik op de knop ‘Uitgebreid zoeken’ aan de rechterkant en er opent een extra zoekvenster. In dit venster vind je de velden ‘Titel’, ‘Auteur’, ‘Plaats’ en ’Periode’.

Filters
Je kunt de zoekresultaten ook beperken door de filters te gebruiken in de groene balk onder het zoekveld ‘Alle Velden’. De filters zijn: ‘Soort’, ‘Collectie’ en ‘Gedigitaliseerde publicatie’.

Zoekresultaten
Als je alle zoekcriteria hebt bepaald, klik je op de knop ‘Zoek’. Je kunt de zoekresultaten oplopend of aflopend sorteren op titel, auteur of laatste wijziging.

beacon
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-04-08; p. 2
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
2
Datum:
1898-04-08
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
— 2 —
— 3 —
IDE WERELD IN.
Im et kan niet anders of omstreeks den tijd des jaars dien wij / ’ thans doorleven, worden de woorden die boven dit stukje staan geschreven meer dan anders gebezigd. Menige moeder herhaalt ze gedurig bij zichzelf, als zij de dochter aanziet die op het punt staat haar huis te verlaten, en menige jonge dochter overdenkt ze niet minder, nu zij een toekomst tegen gaat die zeker veel nieuws en vreemds voor haar zal aan-brengen. ( aanbrengen. ) Er is gewis heel wat verbonden aan het feit, dat men het ouderlijke huis verlaat, om voortaan de woning van vreemden als het eigenlijk thuis te beschouwen. De beperkte ruimte van ons blaadje laat niet toe, uit te weiden over de droefheid die vaak de harten vervult van rechtgeaarde ouders en kinderen, die elkander slechts noode kunnen missen en met moeite de werkelijkheid onder de oogen zien, dat het voor vele meisjes nuttig en noodig is om zich onder en door vreemden te laten vormen voor de een of andere levenstaak. Eens zeide een moeder, wier dochter even te voren haar huis voor goed ver-laten ( verlaten ) had : „Het is mij juist als op den dag, toen zij als een meisje van vijf jaar voor het eerst naar de school ging, die een uur ver van ons huis gelegen was. Ik keek haar zoo lang mogelijk na, en den geheelen dag miste ik haar vroolijk ge-babbel ( gebabbel ) en hare kleine diensten. Ik was bang, dat zij erg naar huis verlangen en om mij huilen zou. De tijd duurde mij zóó lang dat ik ’s middags op weg ging om haar te gemoet te loopen, en o, wat was ze blij, toen zij mij reeds uit de verte zag; wij huilden heel kinderachtig, allebei een beetje; maar later ging het toch heel goed. Vandaag denk ik telkens aan dien dag terug, maar o, nu is het toch zooveel zwaarder. Kleine kinderen, kleine zorgen, groote kinderen, groote zorgen. Van avond komt zij niet meer thuis, zij legt haar hoofd op een vreemd kussen, en — ik denk, dat wij weer allebei óen beetje kinderachtig huilen zullen. Maar toch — het is beter zoo, en h
lachen en zeggen: „nu, maar dat is nu ook iets, hoe kan dat nu? Informeeren naar de menschen bij wie men dienen gaat, dat gaat niet aan! Men moet het maar wagen, valt het mee, zooveel te beter, valt het tegen. .. dan maar spoedig iets anders gezocht.” Mijne lezeressen hebben toch begrepen, dat ik niet gedoeld heb op de gewone menschelijke gebreken, die ieder heeft, bij wie zij komen, en die zij zelf ook meebrengen! Het spreekt van zelf dat ik dit buiten bespreking laat. Ook tot jonge meisjes wordt de vermaning gericht dat zij: „de kwaden moeten verdragen,” en zeker een der eerste dingen die zij te leeren hebben is, zich in zachtmoedigheid en geduld te oefenen. Maar hiervan moeten zij zich vergewissen: „zijn de menschen die ik ga dienen betrouwbaar? Zullen zij ook waken voor mijn goeden naam, en mij niet opzettelijk aan gevaar en verleiding blootstellen, in een woord: kan moeder denken: aan deze personen vertrouw ik gerust de leiding van mijn kind toe? Dit te onderzoeken, ik herhaal het, is plicht van iedere jonge dochter, die voor zich zelf naar een werkkring zoekt, of van iedere moeder die dit doet voor haar kind. Dat sommige menschen toch zeer onbezonnen met hunne dienstboden kunnen handelen, kwam mij vaak ter oore, en ik meen dat het niet overbodig is daartegen te waarschuwen. Zoo vernam ik onlangs dat een jong meisje in een stad, ver van de woonplaats barer ouders een goeden dienst meende gevonden te hebben bij een alleenwonende dame. Een rustig, gemakkelijk leven stond het meisje wel aan, en een goed loon aan haar dienst verbonden, zou haar in staat stellen zich naar haar verlangen keurig te kleeden. Maar hoe vreemd was het haar te moede toen, al reeds den eersten dag van haar aankomst, mevrouw haar verzocht, daar zij zelf uitging en den avond bij vrienden ging doorbrengen, ook uit te gaan, en niet terug te keeren voor den tijd dat mevrouw ook tehuis kwam. Het arme kind was zoo verbluft door dit bevel, dat zij niet wist wat te antwoorden, en — een poosje later
I
.-•4
door bondsleden opgedaan. Voor dit oogenblik eindigen wij, met in het algemeen de dienstbaren tot voorzichtigheid te ver-manen, ( vermanen, ) en — ook den meesteressen met ernst de vraag voor te houden: „zijt gij overtuigd dat gij zooveel in uw vermogen is het tijdelijk en geestelijk heil uwer dienstboden behartigt? Agnés.
JALOERSCMMEID.
„Als liefde in jaloerschheid verandert, krijgt zij duizend oogen, waaronder niet één goed ziet.” Deze woorden, die voor weinige maanden in ons Blaadje stonden, gaven mij veel te denken en ik besloot een paar van deze gedachten ook aan mijn bondszusters mede te deelen. Mijn eerste overlegging die uit bovenstaande woorden voort-vloeide ( voortvloeide ) was ongeveer deze: „Hebben wij ons zelve wel eens ernstig, heel ernstig afgevraagd, hoeveel leed wij anderen, maar bovenal ons zelve aandoen door jaloersch op den een of ander te zijn? Meestal komt jaloezie voort uit eigenliefde, wij, die aan deze kwaal lijden, maar het onszelve niet bekennen, w 7 ij verbeelden ons vaak achteraf gezet — of veronachtzaamd te worden door een persoon of personen die ons om de een of andere reden lief zijn; wanneer die hun genegenheid ook aan anderen schenken. Een vriendelijk woord, een zaak opge-dragen ( opgedragen ) aan een ander, waarop wij meenden recht te hebben, ziedaar al een gelegenheid om ons verongelijkt te achten. Zeer ernstig raad ik allen, die zich ook bewust zijn een weinig aan deze kwaal te lijden: strijd er tegen met al de macht die in u is. Wij met ons motto: „Dient elkander door de liefde”, hebben daarover in de eerste plaats ernstig te denken. Is het niet begrijpelijk dat wij onze genegenheid soms meer laten blijken als wij zelve wel willen, en zijn wij niet te laken, wanneer wij een gevoel van afgunst op zoo’n schijn-baar ( schijnbaar ) meer bevoorrecht persoon plaats geven in ons hart, dat hart dat toch zoo ernstig wil den Heer volgen op den weg dien Hij ons leidt? En zijn er geen medezusters, ook Bonds-zusters ( Bondszusters ) die behoefte hebben aan een „extra bewijs” van liefde, wier leven eenzaam is onder de menschen en naar wie ons hart dubbel moet uitgaan in dienen door liefde ? Ons arbeids-veld ( arbeidsveld ) als leden van den Ned. Meisjesbond is zóó groot, maar ... het geheim van ons werken moeten wij zoeken in ons eigen
E, § q s ij w (Naar het Duitsch').
„Wat, Mevrouwtje, zoo jong, zoo rijk en dan nog zoo pessimistisch? Ik zou wel eens willen weten wat aan uw aardsch geluk nog ontbreekt?” „Ja, gij hebt goed lachen, waarde hofraad, gij hebt een beroep, gij hebt plichten te vervullen !” „Gij dan niet?” „Och ik, tegenover wie? Wie bekommert zich ten slotte om mij, en tegenover mijne vrienden heb ik toch niet wat men noemt plichten te vervullen. Ik sta eigenlijk geheel alleen op de wereld zonder taak!” Een bitter trekje vertoonde zich om den kleinen mond. „Leg u dan een taak op. Schep u dan plichten!” Zij zag hem met groote oogen aan. „Ik zal u een raad geven, Me-vrouw! ( Mevrouw! ) ga zonneschijn maken !” Nu moest zij toch glimlachen. „Zonneschijn maken?” „Ja. Gij kent mijn vriend Dominé Frederiks; dien heb ik eens een . eenvoudig woord van den kansel hooren spreken: men moet het als een heiligen plicht, beschouwen elk men- schenkind, dat men op zijn weg ontmoet, een zonnestraaltje te geven. Hoe denkt gij daarover?”
Nieuwsgierig zag de hofraad de jonge weduwe in het bleeke gelaat. Zij antwoordde niet direct. Zwijgend trok zij met haar parasol lijnen in het natte zand. Toen stond zij op, en gaf haar vriend de hand. „Dank u,” zeide zij. Thuiskomende vond zij bij de keukendeur de oude Mie, een arme vrouw, die geregeld het weinige voor lief kwam nemen. Vroeger had zij aan het oude mensch geen aandacht geschon-ken, ( geschonken, ) nu informeerde zij belangstellend naar haar toestand. „Dank u wel, Mevrouw, wanneer de goede God een mensch maar gezond laat blijven, komt het andere wel terecht. Men moet maar tevreden zijn, dan gaat het wel.” Zij strompelde weg. De jonge vrouw ging naar binnen. Annette, het kamer-meisje, ( kamermeisje, ) nam haar hoed en mantel af. Bij die gelegenheid merkte Mevrouw dat het meisje geweend had. „Scheelt er iets aan, Annette?” „Och, Mevrouw, mijn moeder maakt zich zoo ongerust over mij, dat zij er nog ziek van worden zal. Ik heb zooeven een brief van de buurvrouw gekregen. Moeder en ik zijn altijd bij elkaar geweest, en nu heeft zij heimwee! Maar het gaat niet anders. Ik moet toch wat verdienen. Moeder is in den laatsten tijd zoo afgevallen, en kan niet veel meer werken!” „Als je graag eens naar haar toe wilt gaan, Annette, doe het dan maar. Ik kan mij wel een paar dagen behelpen.” „O, Mevrouw, dank u wel, heel graag, als Mevrouw het schikken kan.” „Ja wel, dat zal heel goed gaan.” De jonge vrouw ging den tuin in. De moeder van Annette kon wel haar intrek nemen in de koetsierswoning, die stond toch leeg. De tuinmansvrouw stoorde haar in haar gopeins. Zij droeg twee groote manden met groenten naar de keuken, en wilde vriendelijk groetend voorbijgaan. „Heb je een zwachtel om de hand, vrouw Muller?” „Ik heb mijn hand gebrand, Mevrouw 7 .” „Zoo, maar dan moet je niet met zulke zware manden sjouwen.” „Ja, dat ging nu niet anders, de groente moest toch naar de .keuken.” „Wacht, vrouw Muller, die zal ik wel dragen.” Niettegenstaande het tegenstrib
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer