In 1778 werd het systeem van de drie rekeningen gewijzigd: sinds dat jaar is het "afgescheid" met de gemenelandsrekening van Beusichem en die van Zoelmond gecombineerd tot één gemeenschappelijke rekening, die door de drie buurmeesters gezamenlijk werd uitgebracht. Het register van deze rekeningen, over de jaren 1778-1798, is voor het gemak van de gebruiker, aan het eind van de reeks geplaatst. Het boekjaar viel samen met het kalenderjaar. De afhoring geschiedde op heft eind van het jaar of in de loop van het volgende door de drossaard, ten overstaan van de schout en het gerecht en ten aanhoren van de omstanders. Ook de geërfden van de onder het graafschap Culemborg gelegen poldertjes de Hond en de Geeren (later ook de Ham) betaalden mee in de omslag van Beusichem, echter op grond van de in 1585 gesloten overeenkomst (zie inventarisnummer 51) alleen in de kosten betreffende waterlossing. Sinds 1629 werd het bedrag van de bijdrage van de geërfden van de Hond en de Geeren en ook dat van de graaf van Culemborg voor zijn onder Beusichem gelegen uiterwaarden jaarlijks, enige tijd na de afhoring van de rekening, door de schout en de buurmeesters van Beusichem samen met Culemborgse gecommitteerden vastgesteld. Bij een op 1 oktober 1681 gesloten akkoord werden deze bijdragen gefixeerd en wel voor de Hond en de Geeren op 76 gulden 4 stuivers per jaar en voor de uiterwaarden op 5 stuivers per morgen.