Archieven

 

Uw zoekacties: Archief van het polderdistrict Overbetuwe, 1838 - 1981

1089 Archief van het polderdistrict Overbetuwe, 1838 - 1981

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1.1. Geschiedenis van de organisatie
1089 Archief van het polderdistrict Overbetuwe, 1838 - 1981
1. Inleiding
1.1.
Geschiedenis van de organisatie
In de landbrief, waarin de rechten en plichten vastgelegd zijn, in 1327 door graaf Reinald van Gelre opgesteld, wordt voor het eerst melding gemaakt van de splitsing tussen de Overbetuwe en Nederbetuwe. *  De graaf stelde het Ambt van Overbetuwe in en belastte het ambtsbestuur met de rechtspraak, het algemeen bestuur en de waterstaatszorg. Die waterstaatszorg behelsde het toezicht op het onderhoud van de centrale waterafvoeren en waterkeringen. De bestuurlijke taak onder meer in het toezicht op de kerspelbesturen. Deze kerspels en vanaf 1838 de dorpspolders behielden, tot hun taken bij de opheffing in 1953 overgingen op het district, een grote autonomie.
De ambtman, die tevens richter en dijkgraaf was, zat voor in het gericht, de ambtsvergaderingen en de dijkstoel. Als vertegenwoordiger van de landsheer had hij de rechten en belangen van de hertog te verdedigen. Dat hield in dat de ambtman zich onder meer bezig hield met visserij, middelzanden, onbeheerde goederen, landsverdediging, beveiliging van doorgaande wegen, het geven van vrijgeleide en inning van boeten. De volgende eeuwen geven een verschuiving te zien naar vervoer en verkeer, handelsbevordering, brandpreventie, medische en sociale zorg.
Op het einde van de 18 eeuw deden zich een aantal niet onbelangrijke maatschappelijke verschijnselen voor, die ook voor de bestuurlijke en rechterlijke organisatie in de Overbetuwe gevolgen had. Het Hoogadelijk Gericht, bemand door adellijke personen, was moeilijk meer te bezetten door het afnemend aantal en de afnemende belangstelling van de ridderschap. Een andere belangrijke verandering was dat de dijkgraaf, sinds 1327 benoemd door de landsheer, vanaf 1795 door de mannelijke ingezetenen van de Overbetuwe gekozen werd. Vanaf 1802 kwamen daarbij de veranderingen in de taken van het Ambtsbestuur, het Hoogadellijk Gericht en de Hoge Dijkstoel. In 1802 kwamen de bevoegdheden die het gerecht had in criminele zaken te liggen bij het Departementaal Gerechtshof van Gelderland te Arnhem. In 1811 werd de rechterlijke macht geheel van het Ambtsbestuur gescheiden en neergelegd bij de pas ingestelde arrondissementsrechtbanken en vredegerichten. Veel van de overige taken en functies kwamen te liggen bij de gemeentebesturen, het ambtsbestuur had slechts de functie van waterschap behouden. In 1825 werd Ambt van Overbetuwe bij Koninklijk Besluit opgeheven, het bestuur waarmee de ambtsbesturen belast waren geweest ging over op de dijkstoel. * 
De kerspels werden bestuurd door een schout en twee buurmeesters, maar de grenzen van de begin negentiende eeuw nieuw gevormde gemeenten, als territoriale opvolgers van het vroegere schoutambt kwamen zelden overeen met die van de kerspels. De kerspelbesturen, c.q. polderbesturen van de dorpspolders na 1838, bleven daardoor nog tot in de twintigste eeuw taken vervullen en belangen behartigen die tot die van de gemeenten gerekend konden worden.
De invoering van het reglement op het beheer van de rivierpolders in Gelderland in 1838 bracht in het polderdistrict Overbetuwe dus een aantal bestuurlijke veranderingen teweeg. *  De Hoge Dijkstoel van het ambt Overbetuwe werd opgeheven en in de plaats daarvan kwamen een dijkstoel en een gecombineerd college. De dijkstoel, bestaande uit een dijkgraaf en vijf heemraden, fungerend als het dagelijks bestuur en het gecombineerd college, bestaande uit! de dijkstoel en acht hoofdgeërfden, fungerend als algemeen bestuur. De dijkgraaf en de heemraden worden voor een periode van zes jaar door de koning/koningin benoemd, de hoofdgeërfden worden voor een periode van zes jaar gekozen door de stemgerechtigde geërfden.
Als grondslag voor de kiezerslijsten dienen de kohieren of leggers van de bunder-/hectarentalen tot invordering van de polderlasten, opgesteld door het bestuur van de dorpspolders. Deze kohieren of leggers maken tevens de grondslag van de districtslasten uit
Bij het voormalige ambt Overbetuwe werd in 1838 de dorpspolder Huissen gevoegd. Deze dorpspolder had een eigen beheer gevoerd sinds 1816, toen de stad en het ambt Huissen bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd werden, als uitvloeisel van het vredestractaat dat werd gesloten op het Congres van Wenen. Er rees van de zijde van de geërfden in de dorpspolder Huissen al spoedig verzet tegen de aanslag in de districtslasten, voor zover deze nodig waren tot het aflossen van de oude schulden van het vroegere ambt Overbetuwe. Met ingang van het jaar 1841 is daarom een gescheiden administratie ingevoerd: het 'polderdistrict zonder Huissen' en het 'polderdistrict met Huissen'. Hierin werd onderscheiden het beheer van de eigendommen en aflossingen van de schulden van voor 1838 (het polderdistrict zonder Huissen), en van na 1838 (het polderdistrict met Huissen). De geërfden van Huissen werden uitsluitend in de tweede categorie aangeslagen, alle andere geërfden in beide categorieën. Met ingang van het boekjaar 1899/1900 is dit onderscheid opgeheven, aangezien toen alle schulden die voor 1838 waren aangegaan waren afgelost.
De dorpspolders stonden onder toezicht van het gecombineerd college. Het polderdistrict staat zelf onder toezicht van gedeputeerde staten. Het toezichthoudende college keurt de begroting goed en stelt de rekening vast.
Elk jaar wordt een begroting opgemaakt, waarin de te verwachten inkomsten en uitgaven worden opgenomen. In voorgaande eeuwen begrootte men de inkomsten en uitgaven niet maar stelde na afloop van elk rekenjaar vast welke posten betaalbaar moesten worden gesteld en hoe zwaar elke morgen moest worden belast om de totale kosten van het vorig jaar te kunnen dekken. De omslag over alle land was morgen/morgensgelijk, dat wil zeggen enkel en alleen naar de grootte van het land, waarbij bebouwd/onbebouwd, hoogteligging, grondsoort en gebruik buiten beschouwing werden gelaten. De kosten gemaakt voor het besturen en beheren van dijken werden omgeslagen op binnendijks gelegen morgens, welk land door dijken beschermd en door weteringen afgewaterd werd. De kosten voor het algemeen bestuur sloeg het ambtsbestuur om over de ronde morgen, dit is het binnen- en buitendijks land. In 1838 werd op aanwijzing van gedeputeerde staten de begroting ingevoerd. Sindsdien worden de te verwachten uitgaven vooraf begroot en omgeslagen.
Tot 1954 werd de grondslag voor de aanslag in de polderlasten enkel bemeten naar de grootte van de landeigendom. De lasten van de 24 opgeheven dorpspolders en de oprichting van het gezamenlijke Linge-waterschap zorgden voor meer verfijning in de omslag, sinds 1959 wordt ook de bebouwde eigendom in de aanslag betrokken.
De waterschapstaak bestond aanvankelijk enkel uit het toezicht houden op het onderhoud van dijken en weteringen. Het onderhoud werd uitgevoerd door de dijkplichtigen, de dijkstoel schouwde en kon het onderhoud afdwingen. Elk jaar werden door de dijkstoel drie schouwen over de dijken gevoerd: de cierschouw in het voorjaar, de aardschouw in de zomer en de ruwaarschouw in de herfst Tijdens de cierschouw werd het noodzakelijke onderhoud, in de winter onder meer door hoog water en ijsgang ontstaan, opgenomen in het bijzijn van de dijkplichtige, die beloofde dat hij aan de voorschriften van de ciering aan zijn dijkvak zal voldoen. De cierschouw werd daarom ook wel loofschouw genoemd. Was de dijkplichtige niet aanwezig, zodat er niet geloofd kon worden, dan werd het onderhoud tegen dubbele aanneemsom aanbesteed door de dijkstoel. Tijdens de aardschouw in de zomer werd gekeken of aan de ciering was voldaan en voldoende aarde tot herstel van de dijk op behoorlijke wijze was aangebracht Tijdens de ruwaar-, tuin- of spijkerschouw in oktober werd onderzocht of aan de ciering voldaan was en het nodige dijkbeslag op de dijken was aangebracht Op de dijken werden de punten, die het meest te lijden hadden van de uitschurende werking van het rivierwater, tegen de winter bekleed met gevlochten rijshout tuinen of spijker. Later werd deze afslag voorkomen door basalt- en betonbelegging. Het onderhoud van de dijken door de dijkplichtigen kon vanaf 1838 afgekocht worden en werd dan door het waterschap zelf uitgevoerd. Sinds 1925 behoort alle onderhoud van particuliere dijkplichtigen tot het verleden. De dijkstoel besteedt alle onderhoud zelf aan en laat dit uitvoeren onder toezicht van de technische dienst en oppertoezicht van haarzelf. Dit leidde uiteraard tot verhoging van de omslag.
Dijkverhoging en -verbreding is pas in de negentiende eeuw systematisch aangepakt Tussen 1839 en 1896 is 33 kilometer Rijndijk, tussen Lakemond en Sterreschans, verhoogd en verbreed, gevolgd door 28 kilometer Waaldijk in de jaren 1856 tot 1900. Deze verhogingen hebben een eeuw voldaan, waar men nu, na het hoogwater in 1994 en 1995, weer voor omvangrijke dijkverzwaringen staat.
Om het meanderen van de rivier tegen te gaan en de aanwas van voorland aan de rivierzijde van de dijk te bevorderen werden er sinds de achttiende eeuw kribben in de rivier gelegd. De rivier wordt zo op enige afstand van de schaardijk gehouden. In de min of meer brede uiterwaarden tussen rivier en dijk liggen de buitenpolders, omgeven door zomerkaden. Deze vruchtbare buitenpolders, in gebruik bij landbouwers en steenfabrikanten, zijn in 1957 opgeheven. * 
Eind achttiende eeuw werd ter bevordering van het handelsverkeer en door het toenemende verkeer over land, ten koste van het vervoer over water, het wegdek van de dijken door de dijkstoel met grind of grof zand verhard. Het onderhoud van het wegdek kwam aan de dijkplichtigen, het toezicht op dit onderhoud door de dijkstoel tijdens de gewone dijkschouw. Met het dijkonderhoud werd ook het wegenonderhoud in de twintigste eeuw door het district zelf overgenomen.
De opheffing van de dorpspolders in 1953 betekende voor het polderdistrict ook het onderhoud van deze wegen. Deze, door het toenemende verkeer en veranderd gebruik, oneigenlijke taak van het waterschap is overgenomen door de gemeenten. Na de ruilverkaveling in de jaren zeventig heeft het waterschap enkel nog landbouwwegen in beheer en onderhoud.
De Linge of Wetering is een afwateringskanaal dat loopt van Doornenburg in de Oostbetuwe via Tiel in de Nederbetuwe om uit te monden bij Gorinchem in Zuid Holland. Het onderhoud van de landweteringen werd van oudsher uitgevoerd door de buurschappen en kerspels, terwijl het toezicht berustte bij de dijkgraaf. De verschillende Lingebeheerders en tegenstrijdigheid in belangen tussen de verschillende aanliggenden zorgde al eeuwen voor problemen. Pas in negentiende eeuw kwam er enige verbetering in de afwatering door het graven van het kanaal van Steenenhoek in 1818 en door het in 1863 hierbij geplaatste stoomgemaal. Eind negentiende eeuw werden verschillende plannen gemaakt tot verbetering van de waterbeheersing, maar tot uitvoering kwam het niet. *  De oprichting van het waterschap van de Beneden-Linge in 1941 en de instelling van een Commissie van samenwerking tot verbetering van de Boven-Linge in 1943 resulteerde in de oprichting van het waterschap van de Linge in 1954. Naast de verbetering van de Weteringen werd, in samenhang met de ruilverkavelingen, een totaal detailontwateringsplan voor de gehele Betuwe uitgevoerd.
1.2. Geschiedenis van de archieven
1.3. Verantwoording van de inventarisatie
1.4. Aanwijzingen voor de gebruiker
1.5. Literatuur
1.6. Ambtsmannen
1.7. Ambtmannen, richters en dijkgraven
1.8. Dijkgraven
1.9. Secretarissen
1.10. Heemraden

Kenmerken

Status toegang:
Definitieve toegang / toegang afgerond
Verversingsgraad:
onregelmatig
Taal:
Nederlands
Openbaarheid:
Onbeperkt
Omvang in meters:
92