Archieven

 

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1899-05-07; p. 5

Onze Jonge Meisjes

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1899-05-07; p. 5
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
5
Datum:
1899-05-07
Jaargang:
1899
Is onderdeel van:
— 7 —
leerden kennen, werden getroffen door haar vele gaven, en door den eenvoud waarmede zij die gebruikte vooral in eigen kring. Mild en moederlijk-hartelijk voor iedereen, was het geen wonder dat velen haar heengaan diep betreuren. Maar wat ons meer dan alles in deze vrouw van hooge geboorte en voorname positie heeft getroffen was haar moed om voor haar geloof in den Heiland uit te komen. In een tijd dat velen zich schaamden voor Hem uit te komen, of zich vijandig stelden tegenover het christendom, heeft zij zich de banier des kruises niet geschaamd, maar ook in dagen van smart en rouw getoond dat het geloof een kracht is, die de zwaksten tot heldinnen maakt. Welk een schoone proef op het Christelijk leven dezer hoog-geplaatste ( hooggeplaatste ) vrouw was haar sterven! „Ik ga sterven,” zeide zij, „en ik durf ook sterven, want in Christus is mijn heil, op Hem mijn vertrouwen.” Geen wonder dan ook dat hare kinderen voor allen die haar gekend hebben vurig begeeren, dat zij mogen sterven, zooals hunne moeder stierf: rein gewasschen in het bloed des Lams, waardoor zij zonder verschrikking kon verschijnen voor het aangezichte Gods. Moge ook bij het heengaan van zulk een christin niet gewaagd kunnen worden van schitterende daden, in den geest der wereld verricht, toch gevoelt ieder dat hier inderdaad gesproken wordt van hetgeen waarlijk groot is voor den Heer. Mevr. W.
VERSLAGEN S TOCH 0VERV7INNAAR, Naar het Duitsch door H. W. S.
Vervolg. De winter was vroeg ingetreden en zwarte Lies bromde over de vele brandstoffen die verbruikt werden. Op zekeren konden dag in het laatst van November was de sneeuw een weinig gesmolten, en wekte vrouw Berg Frieda al vroeg met het bevel zich te haasten en een kar hout in het bosch te gaan halen. „Moeder,” zeide Hanna, „Frieda is al een paar dagen niet wel, laat mij in bare plaats gaan met de jongens.” „Dwaasheid”, riep de vrouw luide en gebiedend. menschen hebben geen tijd om ons ziek te voelen; Frieda is heel wel, als zij zich het hoofd maar niet vol haalt met allerlei hersenschimmen.” Frieda stond zwijgend op en kleedde zich aan. Zij had een vreeselijke pijn in den rug, maar durfde daarvan niet spreken, ofschoon zij niet wist, hoe zij de zware kar naar huis zou brengen. Zij zag zeer bleek, en toen haar vader thuis kwam, zeide hij: „Lize, onze Frieda moet vandaag thuis blijven, anders wordt ze nog ziek en wat zouden wij dan beginnen?” Dankbaar zag het meisje hem aan, maar de moeder stoof hevig op en schreeuwde of zijzelve soms gaan moest en of ze het meisje, dat dankbaar moest zijn voor het stuk brood dat ze kreeg, als een juffertje behandelen moest. Onder dezen woordenvloed stond Frieda stil op en maakte zich gereed. Zij legde de riemen over de schouders en ging langzaam met hare kar naar het bosch. Hanna had haar haar eigen boter-ham ( boterham ) nog in den zak gestopt, en dit liefdebewijs van het kind had haar goed gedaan. Nu ging zij op den natten, modderigen weg naar het bosch, waar zij zulke gelukkige uurtjes met Johan had doorleefd. Ai voortgaande riep zij met vurige smeeking tot den Heer, die alleen de ware Helper is, dat Hij toch haar en hun heilig liefdeverbond onder Zijne hoede wilde nemen. O, het was haar heden juist zoo bang te moede, maar zij werkte voort zooveel haar zwakke krachten dit toelieten. Toen de kar eindelijk met hout was vol geladen, bleek het haar onmogelijk ze in beweging te brengen; hoe ze zich ook inspande, met iedere p
kosten van den wagen, en bracht de arme zieke met weinig zachte hand naar bed op haar koude zolderkamertje. Weinig vermoedde zij dat het voor vele lange weken zoude zijn. Frieda werd zeer ernstig ziek, en langen tijd vreesde de dokter -voor haar behoud. De jeugd behield echter de overhand, en ten laatste begon zij langzaam te herstellen. Hanna verpleegde haar met onvermoeide zorg, zij stoorde zich niet aan de ijs-koude ( ijskoude ) van het zolderkamertje; wat hare zwakke krachten vermochten, dat deed zij met groote liefde. Daar kwam eens een dag dat Frieda weer beneden in haar hoekje bij ’t venster zat, en naaide en stopte, maar zij was zoo moede en zwak dat de levenslust maar niet terug wilde komen. Buurvrouw Smit had herhaaldelijk gevraagd: „Geef ons Frieda om op te passen, ik heb meer tijd en in mijn huis is meer rust.” Maar zwarte Lies had haar ruw afgewezen, daar zij geen diensten van anderen begeerde. Het voorjaar kwam en nu zat de herstellende dikwijls op de bank bij de doornheg, maar de oude krachten keerden niet weer. Zomer en herfst gingen voorbij en lieten Frieda’s mager gezichtje zeer bleek, terwijl de groote oogen hoe langer hoe zwaar-moediger ( zwaarmoediger ) zagen. Hoe kon het ook anders? Het gejammer der moeder over een doodeter, het geraas van den vader over nooit herstellende zieken, dat alles verbitterde haar het leven. Noch-tans ( Nochtans ) had zij een krachtige hulp en steun in haar God, Wiens hand haar ook in het donker vast hield. Kort voor Kerstfeest kwam de dokter die Frieda in hare ziekte behandeld had inloo- pen, om eens te zien hoe zijn vroegere patiënte het toch maakte. „Ja, je hebt vreugde van je werk”, bromde zwarte Lies, „daar zit het ellendig schepsel achter de kachel, en kan haar kost niet verdienen.” De dokter ontroerde toen hij het deerntje aanzag. Het was niet meer het mooie, bloeiende meisje, maar een verkommerd, ziekelijk uitziend schepsel met groote, donkere, treurige oogen. Hij ondervroeg haar nauwke
den zegen dien zij in de eerste plaats begeerde, van een stil onderworpen hart in Zijne gemeenschap. Dit stond bij haar vast: Johan moest alles weten eer hij thuis kwam. Op zekeren Zondag vatte zij daartoe al haar moed te zamen en schreef hem onder heete tranen:
Zij wendde zich af en ging en hij hield haar niet terug. Lang zat hij daar nog op de bank en schreide zooals hij zijn gansche leven niet gedaan had. Frieda zocht na den storm de eenzaamheid, en de Heiland, voor Wien de stormen zwijgen, bracht ook in dit bewogen en gewonde hart eene groote stilte.
Mijn lieve Johan. Ik moet het u zeggen dat ik een mis-vormd ( misvormd ) schepsel ben geworden en dus nimmer uwe vrouw kan zijn. Gij moet een vrouw hebben die flink kan werken, die de handen uit den mouw kan steken en die geen spot is van andere menschen. — Ik dank u voor uwe liefde; zij is het geluk van mijn leven geweest, en de herinnering daaraan zal het verder blijven. Ik bid u, vergeet gij mij ook niet. God helpe u in deze beproeving, zooals Hij mij helpt. Zonder Hem was ik dezen strijd niet doorgekomen. Vergeef mij dat ik u leed doe, maar het kan niet anders. Ik zal altijd voor u blijven bidden. Uwe Frieda. Het meisje werd rustiger dan in lang ’t geval was, nadat zij dien brief geschreven had, maar het was de moeielijkste taak van haar leven geweest. Al spoedig kwam het volgende antwoord : Mijn dierbare Frieda. Uw brief heeft mij groot verdriet gedaan. Dat kunt ge niet meenen dat ge mij mijn afscheid geeft: wij hebben elkaar trouw beloofd en moeten ons woord houden. Uw gebrekkigheid zal wel zoo erg niet zijn. Laat ons daar-over ( daarover ) niet meer schrijven; in het voorjaar kom ik thuis en dan zal ik u zeggen hoe ik onveranderd blijf Uw Johan. Deze brief maakte Frieda hoogst gelukkig, maar toch ook diep bedroefd. Zij wist toch dat de scheiding moest plaats hebben en dat Johan het haar en zichzelf maar noodeloos zwaarder maakte door deze aarzeling. Zij legde er zich echter zoo rustig mogelijk bij neer en bad slechts om het vrijgeleide van Gods hand. Op zekeren zachten voorjaarsmorgen zat Frieda bij de doornhaag; zij naaide ijverig, maar vele tranen vielen op het werk, want Johan zou gauw komen en ... dan ... „Frieda,” klonk het onverwacht aan de andere zijde van den weg. Verschrikt zag zij op, bij het hooren van de geliefde stem en eer zij het wist stond Johan voor haar. Haar hart riep tot God om kracht en hulpe, maar ach, haar werd geen bitterheid bespaard. Zij zag hoe alle glans uit zijne oogen week en een doodelijke bleekheid over het geli
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer