Archieven

 

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1898-04-07; p. 5

Onze Jonge Meisjes

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1898-04-07; p. 5
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
5
Datum:
1898-04-07
Jaargang:
1898
Is onderdeel van:
De blik der oogen was veel vriendelijker dan de woorden waren, en Marie antwoordde heel bedaard, dat zij de zieke niet had gestoord en haar alleen van tijd tot tijd iets te drin-ken ( drinken ) had gegeven. „Nu, van nacht zet ge een glas water en de schel op een tafel vóór het bed, en dan gaat ge rustig slapen. Wij moeten zuinig zijn met de krachten, want dit is niet een geval van een paar dagen. De slaapkamer is heerlijk frisch,” ging hij voort, „en het doet mij genoegen te hooren, dat ge ook de kunst verstaat om de zieke rust te bezorgen: eene trouwe dienstbode is altijd een zegen in huis, maar in tijden van ziekte toch bizonder.” De dokter vertrok en Marie had een gevoel, alsof zij flauw zou vallen. Trouw, had hij gezegd, en dat was zij juist in ’t geheel niet. Hoe zoude zij ooit weêr uit dit warnet van leugens komen? —- Wat moest zij doen? aan Niels Jensen schrijven om hem alles te zeggen en.... het hart te breken, óf voortgaan met hem te bedriegen? Wat zoude Mevrouw zeggen, als zij alles wist, wat zoude zij aanraden ? Als Mevrouw weêr mocht herstellen, dan wilde Marie haar alles zeggen, voor haar alles opbiechten. Maar, ach! Mevrouw zou zeker nooit weêr beter worden: zij was ook te goed: zij paste véél beter daar boven, dan hier bij zooveel slechts en zooveel treu-rigs. ( treurigs. ) En Marie weende over Mevrouw, over zichzelve, over de arme kinderen die zeker moederloos zouden worden, en over den armen vader, nu nog zoo vol hoop, die altijd met de kinderen sprak over den tijd, „als Moeder weêr beter zou zijn.” „Weet je, wat Vader aan Moeder met Kerstmis wil geven?” zeide Paul op een avond, toen Marie bezig was melk voor de kinderen te koken. „Vader geeft een mooie, warme japon. Het goed is al gekocht: het is donker blauw, en zoo zacht, zoo zacht! Dan krijgt Moeder ook nog een nieuwen mantel, want de oude is zoo kort en niet warm genoeg, en wij willen voor Moeder een paar mooie schoenen met bont koopen, van ons eigen geld. Als er niet genoeg in
„Ik zou wel heel gaarne eens waken,” zeide zij eindelijk, „maar ik ben zoo zwak, en als ik ’s nachts niet slaap, kan ik overdag niet werken, en ik moet toch wat verdienen. Dat weet die goede Mevrouw ook wel: God zegene haar.” Marie antwoordde niet, maar zij liep weg en haalde uit haar kast, een wollen doekje, warm en koesterend, en dat gaf zij aan de arme vrouw. Voor het eerst in haar leven, had zij iets voor een ander over, en zij schrikte haast van zich zelve, maar tegelijkertijd kwam een gevoel van innerlijke blijdschap in haar op. „Marie, mag ik een beetje melk!”.... Het was twee uur in den nacht, maar Mevrouw Holm, die in een toestand verkeerde tusschen waken en slapen in, had geen klaar begrip van tijd en toen zij het meisje had zien zitten, had zij gedacht dat het morgen was. Voor Marie waren die woorden als muziek. Het was dan toch maar goed, dat zij zich niet om den dokter gestoord had en gedurende de eerste uren van den nacht was blijven op-zitten, ( opzitten, ) terwijl de heer des huizes sliep. „Ik dank je wel.” Mevrouw bedankt altijd op zulk een bizonder vriendelijken toon: men zou voor haar door ’t vuur gaan, dacht Marie. „Dat was lekker... neen, nu niet meer. Och, Marie, wilt ge nu de lamp eens weg zetten en het gordijn optrekken? Ik zou zoo gaarne den hemel zien. O, hoe schitteren de sterren! wat is dat prachtig! Het is, alsof de Heer ons iets van Zijne heerlijkheid wil laten zien!” „Nu zal ik het gordijn maar weêr laten zakken; Mevrouw moet weêr gaan slapen.” „Is het dan avond? dan is het zeker héél laat. Ga dan toch dadelijk naar bed, Marie.” Het meisje knikte toestemmend, maar zij ging niet verder dan de naaste kamer : daar bleef zij vóór het venster staan en zag op naar de sterren. „De heerlijkheid van den Heer”. De gedachte kwam in haar op, of hare lieve Mevrouw nu niet spoedig tot die heerlijkheid zoude ingaan. En die vriend van hare jeugd, die van haar was weggegaan naar dat verre, vreemde land... zou hij misschien al daar Boven zijn? (
Opgaaf van dagelijksclie Bijbelelzing gedurende de maand April.
April l. Hoe hij die gastvrijheid betoonde. Handl. 16: 9-15. » 2. En Gajus. 3 Joh : 1-8. » 3. Herbergzaamheid brengt zegen. Gen 18: 1-8; Hebr. 13 : 2 ; 1 Petr. 4: 7-10. De Stille Week. » 4. Alzoo is Hij hun Hei ¬ land geworden. Jes. 63 : 1-8. » 5. Het Kruis van Christus maakt het bittere zoet. Ex. 15: 23-26. » 6. Het Kruis, onze verlos ¬ sing. Num. 21 : 4-10. » 7. Het vruchtdragende Kruis van Christus. Num. 17: 1-8 ; Matth. 20 : 28. » 8. Christus, onze Gerech ¬ tigheid. Jes. 83 : 8-12. » 9. De dood zal niet meer zijn. Openb. 21 : 1-8. » 10. De vreeze des doods overwonnen. Joh. 6 : 51-54; Phil. 1 : 21-26. Eerste Zedelingeii. April 11. Het groote Zendingsge- gebod. Mark. 16 :14-20. » 12 Afgezonderd tot het werk. Handl. 13: 1-5. » 13. Vervuld met den Heili-gen ( Heiligen ) Geest. Handl. 2 : 1-4; 16-18. » 14. Wij lijden verdrukkin-gen. ( verdrukkingen. ) 2 Cor. 4. 4-12. » 15. Een ongehoorzame Zen-
»
16.
deling. Jona 1 : 1-10. Getrouw tot in den dood
April
Openb. 6 : 7-11.
17.
Wat wij van deze eerste Zendelingen kunnen lee-ren. ( leeren. ) Handel. 13: 1-3; 13-33; 42-52.
Gewoonten.
April
18.
Het gebed. Dan. 6 : 1-10; Matth. 7: 7-11.
»
19.
Den Heer loven. Ps. 34: 1-9.
»
20.
Bijbellezen. Handl. 17: 10-15.
»
21.
Kerkgang. Ps. 42 : 1-5. 43 : 3-5; Ez. 33 : 30-33
»
22.
Een geheiligd leven. Gen. 5 : 21-24 ; Hebr. 11 : 5-6.
)>
23.
Slechte gewoonten. Spr. 1 : 24-32; Jes. 1 :11-17.
»
24.
De invloed der gewoon-ten. ( gewoonten. ) Spr. 6 : 6-11 ; 12 ; 14-25; Luk. 4 : 16.
Invloed ten goede om ons heen.
April
25.
Getrouwe plichts be-trachting. ( betrachting. ) Spr. 31 :. 10-31.
»
26.
Steunen door ons gebed. Ex. 17 : 8-16.
»
27.
Anderen aanmoedigen. Jes. 40 : 1-11.
»
28.
Deelneming betoonen. Luk. 10 : '30-37.
»
29.
Wij moeten ons ontfer-men ( ontfermen ) over de ongelukki- gen, Matth. 25: 34-40
30.
Getrouw zijn in het kleine Spr. 16: 8-13.
A. van Loon. — Tiel.
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer