Archieven

 

Uw zoekacties: Onze Jonge Meisjes, 1897-04-03; p. 4

Onze Jonge Meisjes

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
Onze Jonge Meisjes, 1897-04-03; p. 4
Naam tijdschrift:
Onze Jonge Meisjes
Pagina:
4
Datum:
1897-04-03
Jaargang:
1897
Is onderdeel van:
4e jaarg.
ft
gji sä'
ft M & ft ft
ft ■ft? ft? s
W & Z, S. K et koffer en de kast waren ingepakt, en verzonden, en nu trok Marie haar netten, warmen mantel aan, zette haren hoed op en ging naar binnen om afscheid van Mijnheer en Mevrouw te nemen en het geld voor het laatste kwartaal te ontvangen. De jeugdige vrouw des huizes telde het geld op de tafel uit en vroeg toen of alles in de keuken in orde was, maar zij lette weinig op het antwoord, want zij was gekleed om uit te gaan en was bezig hare handschoenen toe te knoopen. „Nu, Marie, het ga je goed/’ zeide de heer des huizes, die bij de deur stond; het speet hem dat het meisje vertrok, want zij kon goed koken. Maar dat zijne vrouw en Marie beiden, geen leed droegen over de scheiding, dat was duidelijk genoeg: men kon het al zien aan het koele knikje dat van weerskanten gewisseld werd. „Zie zoo,” dacht Marie bij zich zelve, „nu is die lastige tijd voorbij! Men voelt de keten minder, als die niet altijd op dezelfde plaats drukt. Onze oude schoolmeester zeide wel, dat dit maar zoo schijnt, maar, wij zullen zien! Ik zal toch waarschijnlijk niet meer den halven nacht moeten opzitten, maar eens heerlijk kunnen slapen.” Marie was een flink, gezond meisje, met goede, geregelde trekken en verstandige blauwe oogen: zij hield van werken en wat zij deed, deed zij goed, maar zij kon slecht eene aan-merking ( aanmerking ) verdragen. Haar hoogste levensdoel was, geld op zij te leggen en in de wereld vooruit te komen, en daarom had zij haar dorpje verlaten om naar de stad te gaan. Heden, op dezen Novemberdag, was dat juist twee jaar geleden: ja, twee jaren maar, en toch, wat was zij in dien tijd véél veranderd! „Ja, ik ben toch niet meer zoo onnoozel als toen,” zoo dacht zij, maar metéén ontglipte haar een zucht. Daar kwam de tram en zij stapte er in, zette zich in een hoekje neder en trok hare handschoenen aan. Aan den vierden vinger van de linkerhand, droeg Marie een gladden, gouden ring: zij had er ook een’ gehad toen zij in de stad was gekomen, maar dat was een ander
haar hier hebben gehad.” De toon dezer woorden was zacht en vriendelijk, maar Marie was er half boos over. Dit onaangename gevoel verdween echter terstond, toen Elsje, die haar in het oog had gekregen, haar een’ wenk gaf en toefluisterde: „Ga met mij meê naar buiten.” Kom, dan was die vriendschap tusschen de Mevrouw en het meisje toch zoo heel groot niet! Zij wist best, wat zulke kleine wenken beteekenden! Met moeite maakte Elsje zich van de kleine Ida los. En toen gaf de moeder haar een kus. „Welk een aanstellerij,” dacht Marie, terwijl zij de deur uitging. „Wat zal ik nu wel hooren!” De tranen verstikten Elsje’s stem haast, toen zij zeide: „Ik wilde u maar vragen, Mevrouw te helpen zooveel ge maar kunt: zij is niet sterk en denkt nooit aan zich zelve.” Dat had Marie in ’t geheel niet verwacht en het gaf haar een heel vreemd gevoel. Ofschoon zij niets beloofde, bedankte Elsje haar toch. „Wel, daar is onze nieuwe hulp al.” Mevrouw Holm gaf Marie de hand en zag haar met hare sprekende oogen vrien-delijk ( vriendelijk ) aan. Zij was eene slanke, niet zeer groote vrouw, nog jong en zeer schoon, maar zij zag er wat bleek uit. Het zware, donkerbruine haar was naar achteren gekamd en zeer een-voudig ( eenvoudig ) in den nek saamgebonden. „Ida, kom eens hier en geef Marie eene hand: zij komt ons helpen, in de plaats van Elsje.” „Maar ik had Elsje veel, veel liever gehouden!” „Ja, dat is natuurlijk, maar ge zult wei spoedig goede vrienden worden. Hier is uwe kamer, Marie: daar is juist plaats voor uw koffer en het kastje: daar in den hoek staat nog een ladetafel: die kunt ge ook gebruiken.” Marie knikte: de ruimte was klein, maar alles was netjes en gezellig. Toen zij in de keuken kwam, zeide zij op goed-keurenden ( goedkeurenden ) toon: „dat is zeker een goed fornuis.” „O ja, maar hier wordt eerst ’s middags gestookt. Ge weet, ik heb u gezegd, dat wij zuinig moeten zijn.” „Nu, ’s morgens zal er ook wel genoeg te doen*’zijn, en dan is het ook onnoodi
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer