Archieven

 

Uw zoekacties: De Olijftak, 1871; p. 318

De Olijftak

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
De Olijftak, 1871; p. 318
Naam tijdschrift:
De Olijftak
Pagina:
318
Datum:
1871
Jaargang:
1871
Is onderdeel van:
6
DE OLIJFTAK .
bracht . Langen tijd genoot men later nog van het heerlijke weer onder een Italiaansehen hemel .
« Den volgenden morgen waren allen weder vroegtijdig in groot uniform vereenigd , om Duitschlands Keizer uitgeleide te doen .
/' Gezamenlijk reed men naar het station waar een eere-wacht ( eere-wacht ) met vaandel en muziek was opgesteld . De keizers namen afscheid van elkanders gevolg , totdat de adjudant van dienst kwam melden , dat alles gereed was . Keizer Wilhelm ging naar zijn Oosteiijkschen // neef " toe , reikte hem de hand en omhelsde hem tweewerf . Daarna fluisterde de Duitsche Keizer Frans Joseph eenige woorden in , die bijzonder hartelijk schenen , want een derde maal omarmden beide Vorsten elkander . Toen ging Keizer Wilhelm in den voor hem bestemden wagon , en onder het spelen der muziek en wederzijdsehe groeten vertrok de trein ; de gedenkwaardige ontmoeting tusschen de beide Vorsten uit de huizen van Hohenzollern en van Habsburg was geëindigd .
// Keizer Frans Joseph nam daarop afscheid van von Bismarck en vertrok onmiddellijk naar Ischl , waar zijne familie vertoefde . Von Bismarck ging naar de stad en reisde ten 10 ure met von Beust enz . af . — Allen die aan deze bijeenkomst hadden deel genomen , verdwenen van dat oord .// // Geen hunner bleef // zoo besluit dezelfde berichtgever , // de feesten zijn geëindigd , de bloemen verdroogd ; mogen zij goede vruchten opleveren !//
« a^a^ü^k^ïP
HOPSASA !
leeft de flMe molenaar gezegfl .
EEN VERHAAL . V A K
EDMOND HOFER .
— <%™'&&™ P ' —
Op oenen schoonen zondag , en , wat nog veel beter was , ook zomerdag van de met zomerdagen anders niet al te rijk gezegende maand Augustus in het groote oorlogsjaar 1813 , zat Jakob Rehfeld , meer algemeen bekend als de // dikke molenaar // van Hohendelitz , voor de deur van zijn molen onder den ouden lindeboom , en liet zich in gezelschap van een gast den avondmaaltijd wel smaken . Daar stond brood en boter , kaas en worst in zulk een overvloed , van zulk eene qualiteit en daar-enboven ( daarenboven ) op het sneeuwwitte tafcllaken en de blinkende borden zoo sierlijk geschikt , dat het gezicht alleen reeds een aangenamen indruk moest maken . Alsof dit echter nog niet voldoende ware , stond er ook eene flesch op tafel , en in de glazen voor de mannen vonkelde roode wijn , iets wat in zulk een tijd en op zulk een plaats wel een wonder moest schijnen , als men zich niet her-innerde ( herinnerde ) jdat de molenaars ten platten lande toen nog , meer dan tegenwoordig , tevens het beroep van herbergier uitoefenden , en daarenboven nergens , zelfs in die bange tijden niet , onder de /' arme lieden // werden gerekend .
De " dikke molenaar // van Hohendelitz had insgelijks nooit aan dié verdenking blootgestaan , maar werd alge-meen ( algemeen ) gehouden voor een der meest welgestelde lieden uit den ganschen omtrek . Voor ' t overige stond hij in beter naam dan de meesten zijner beroepsgenooten , en behoefde zich zelden of nooit de leelijke spreekwoorden aan te trekken waaronder de molenaars zooveel te lijden hebben . Zijne kalanten waren bijna allen over hem voldaan , en wanneer desniettemin de een of ander zich in tegenover-gestelden ( tegenovergestelden ) geest uitliet , dan kon men gerust aannemen dat het een ontevreden , twistziek mensch was die ook met zijne andere buren niet beter overweg kon . Jakob Rehfeld was in eere oud en gezet geworden , gelijk zijne buren lachend erkenden , en zijne welgesteldheid was alleen het gevolg van zwaren arbeid . Hij had kort na het einde van den Zevenjarigen oorlog zijn molen met schulden beladen en in staat van diep verval in handen gekregen , en jarenlang gezwoegd tot hij langzaam , zeer
langzaam in betere omstandigheden geraakte en eindelijk de gegoede man werd , die hij thans was . Wel is waar was ook het geluk hem dienstig geweest . De oorlog van het jaar Zes en Zeven had deze streken bijna ongemoeid gelaten . Ook de volgende marschen troffen andere ge-deelten ( gedeelten ) des lands , zoodat de ontzettende lasten der afgeloopen jaren door deze voor verwoesting gespaarde streken ook gemakkelijker gedragen werden .
Jakob Rehfeld was innerlijk en uiterlijk een man van den ouden stempel . Waren er de zilverwitte haren niet geweest die , naar achteren gekamd , nog dik en lang in den nek hingen , en de eveneens witte wenkbrauwen boven de schitterend blauwe oogen , dan had iemand hem niet licht de jaren gegeven die hij telde , en ook geen veteraan van den Zevenjarigen oorlog in hem ver-moed ( vermoed ) . Want dat was hij . Zijn oog straalde , gelijk wij zeiden , nog in jeugdigen gloed , zijne wangen waren vol en blozend , en , zooals dan ook zijn bijnaam reeds aanduidde , was er in zijn geheelen persoon niet het geringste spoor van verval te bespeuren . Streng genomen paste deze bijnaam echter niet goed op hem ; want , hoewel baas Jakob zoo gezet en welgedaan was , dat een kleiner man daardoor met het volste recht een zeer dikke zou zijn genoemd — hinderde of misstond die dikte hem volstrekt niet , daar hij eene geduchte lengte en ont-zettend ( ontzettend ) breede schouders had . Men had hem eerder den // sterken molenaar // moeten noemen , want men kon het hem aanzien dat hij nog zooveel kracht bezat als twee of drie andere mannen te zamen .
Dat alles merkte men eerst duidelijk nu hij opstond en zich een weinig schudde en uitrekte alsof het zitten hem te lang geduurd had , en daarna een paar stappen op en neer liep : — als hij hier dikwijls op zulk eene wijze wandelde , mocht men gelooven dat hij alleen het gras had platgetrapt dat in het overige gedeelte van den hof welig tierde . Tegen zulk een tred was het waarlijk niet bestand . Nu bleef hij staan en tuurde , met de hand boven de oogen , in den omtrek die , behalve in eene enkele richting , zoo heuvelachtig was dat alle uitzicht werd afgesneden . Vervolgens begaf hij zich weder naar de tafel , nam zijn glas op en dronk deu inhoud met zichtbaar welgevallen uit .
Sedert wij hen gadesloegen , was er tusschen de beide mannen geen woord gewisseld geworden . Nu echter sprak de vreemdeling , die gedurende de korte wandeling van baas Jakob insgelijks had gedronken , den wijn als een echte kenner op de tong geproefd had en daarna het vergenoegd gelaat van zijn gastheer met eene zekere opmerkzaamheid had gadegeslagen , op slependen toon en terwijl hij het glas op nieuw aan zijne lippen bracht : I // Ja , ja , baas , dat is een wijntje ! En dat gij dien hebt en hem in deze benarde tijden behield , dat is een won-der ( wonder ) . En dat ge hem mij voorzet , houd ik voor eene bijzondere eer .//
// Hopsasa ! // hernam baas Jakob , die zich dit stop-woord ( stopwoord ) had aangewend , en glimlachte vergenoegd . // Daarbij komt geen wonder , geen eer of iets van dien aard te pas , maar het is alles dood natuurlijk . Dat hier vroeger veel vertier was en voornamelijk de heeren uit den om-trek ( omtrek ) dikwijls bij mij aankwamen — dat weet gij wel , heer ambtman , en dan moest ik immers zorgen dat ik iets voor hen te drinken had . Nu de vijand is niet hier gekomen , of ik ben er vrij goed afgekomen — dat geluk , heer ambtman , deelen wij hier allen . En nu er kans be-staat ( bestaat ) dat wij toch eens bezoek van hen krijgen , drink ik er maar op los . Voor die Eransche hondsvotten heb ik mijn wijn niet opgedaan en bewaard .//
De ambtman glimlachte over deze vroolijke verklaring , en zeide toen weder op denzelfden lijmerigen toon die geheel met zijn opgeblazen uiterlijk overeenkwam : // Ja ja , mijn waarde buurman , gij zijt altijd een gelukkig en verstandig man , een man van eer , en een man van woord geweest , zooals zij in onzen slechten tijd steeds zeldzamer worden . Het hart lacht iemand in het lijf als men u ziet en hoort , en wie u tot vriend heeft , is er wel aan toe . En nu , buurman , wat dnnkt u over mijne vraag van straks ?//
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer