Archieven

 

Uw zoekacties: De Olijftak, 1871; p. 116

De Olijftak

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
De Olijftak, 1871; p. 116
Naam tijdschrift:
De Olijftak
Pagina:
116
Datum:
1871
Jaargang:
1871
Is onderdeel van:
4
DE O L IJ F T A K .
dit of dat punt van den brief , de man op de bank dronk zijn warm bier en de moeder overlegde wat zij Emanuel tot versterking zou kunnen sturen . Toen de spinsters naar buis gingen en Anna haar tot de tuindeur verge-zelde ( vergezelde ) , luisterde Lizette : " Antje , met de dochter van den president heeft ' t niets te beduiden , dat weet ge net zoo goed als ik . We zullen ons geen grijs haar laten groeien om den waarzegger niet zijn brieventasch . »
Den volgenden dag toen de meestersvrouw niet thuis was , grendelde Anna de straatdeur en sloop naar de nu eenzame kamer der broeders . Een kwartier daarna kwam zij er weer uit met een pak boeken en papier , dat zij naar haar zolderkamertje droeg . IS!iemand ontdekte het , en eveumin vermoedde eenig sterveling dat zy van nu af iederen avond wanneer ieder ter ruste was , bij het flauwe schijnsel van haar lampje , aan tafel zat met het hoofd over een boek gebogen of met half verkleumde vingers schrijvend totdat zij zich eindelijk te bed legde , om nog lang te peinzen en te zuchten , voor dat haar vermoeide oosleden zich sloten . Somtijds echter verjoeg een schoone droom al haar zorg en twijfel , en vroolijk trad zij ' s morgens in de kamer van haar pleegmoeder om haar dagwerk te beginnen — vroolijk zonder reeht te weten waarom . Zoo ging het in voortdurende geheime afwisseling den geheelen winter door . Hij ging zoo lang-zaam ( langzaam ) voorbij , er wilde geen einde aan komen , boewei Antje iederen avond vóór dat zij naar bed ging een van de kleine kruisjes van de lei uitwischte , die aan den muur hing , en waarop zij iederen dag van het jaar had aanget eekend dat zij zonder hem moest leven , die de schuld was van al dat verlangen en zuchten . * *
Kort na ' t ontvangen van Emanuel's brief verspreidden zich in ' t dorp verschillende vreemde geruchten . Ernst , zoo zeide men , was verloofd met de dochter van een president , // een voornaam heer die vlak op den koning volgde , a De verloofden , vertelde men , gingen al samen wandelen , en Emanuel zou waarschijnlijk aanzoek doen om de hand der tweede dochter . Er mocht nog over ge-sproken ( gesproken ) worden , maar de zaak was al geklonken . Het tweede gerucht zeide dat de jonge en rijke eigenaar van de pachthoeve bij ' t bosch dicht bij Sternau , Anna gevraagd en een blauwtje geloopen had . Anna had den schout , die a!s bemiddelaar was opgetreden , gezegd , dat zij den jongen man voor zoo ver zij hem kende , achtte en waardeerde , maar dat zij zijne vrouw niet kon worden omdat zij hem niet beminde , waarop de schout had ge-antwoord ( geantwoord ) , " dat de liefde dikwijls later kwam , zoo als bij hem en zijn oudje . Hij had in zijn jeugd in eene andere zin gehad en was lang op zijn stuk blijven staan , maar toen hij zag dat er toch niets van komen kon , had hij zijn tegenwoordige vrouw genomen , een fatsoenlijk meisje met geld en goed , en nu moet jufvrouw Antje zelf zeg-gen ( zeggen ) of hij met zijn vrouw niet genoeglijk en eendrachtig leefde ?# Antje moest dit wel is waar toegeven , doch bleef bij hare weigering . " Als ge een tegenzin hebt in den man moet ge u geen geweld aandoen ," zeide de mees-tersvrouw ( meestersvrouw ) . " Gij zijt wel een arme wees , maar zoolang ik en mijn zoons leven , behoeft ge geen man te nemen alleen maar om verzorgd te zijn . Ik behoor niet tot die pleegmoeders , die hare dochters tot eiken prijs getrouwd willen zien . Bedank daarom den jongen man vriendelijk voor zijn goede oogmerken , buurman , en zeg hem dat hij niet boos moet zijn omdat wij niet aan zijn wenseh kunnen gehoor geven ."
Bij dit besluit bleef het en in het dorp fluisterden eenige stemmen er van dat de meestersweduwe wel een door en door brave vrouw was , maar ' t was toch dui-delijk ( duidelijk ) dat zij hoogere plannen had met de kleine Anna , evenals met hare zonen . Het meisje zou zieh wel heb-ben ( hebben ) laten leiden , daarvoor was zij verstandig genoeg ; de schuld lag geheel en al aan de weduwe , die vergeten scheen te hebben dat Antje een arme boerin was,niets meer en niets minder .
{ Wordt vervolgd .)
§ t § antdtJ8trü0eL
( M et eene gravure .)
De naam , aan dezen prachtigen vogel gegeven , — die in Nieuw-Guinea ( Nieuw-Guinea ) en op de Specerij-eilanden t'huis be-hoort ( behoort ) — had zijn oorsprong ontleend , deels aan de won-derbare ( wonderbare ) verhalen die er over in omloop waren gekomen , deels aan den schitterenden luister zijner vederen , welke men niet beter wist aan te duiden dan dat zij het para ■ dijs in de heugenis terugriepen . Voor dat de natuur-wetenschap ( natuurwetenschap ) vorderingen had gemaakt , vertelde men dat deze vogel , uit het aardsehe paradijs komende , nergens elders eene plaats zijner waardig gevonden had om uit te rusten ; dat hij dan ook geene pooten had , dat hij altijd , ook slapende , moest vliegen en — wat nog wonderlijker was — dat de wijfjes hare eieren in de lucht legden , ze al vliegende broeiden , al ware het dan maar eenige oogenblikken , wanneer zij zich aan de uiterste twijgen van een boom vasthielden door middel van de lange draden die een der sierselen van de veeren des paradijsvogels uitmaken . Bij zulke wonderen , kon het niet anders of men verhaalde ook , dat de paradijsvogel zoodanig bewerktuigd was , dat hij louter en alleen van lucht , of ten hoogste van den dauw , leven moest . En ' t bezit van zulk een buitengewoon dier moest den menscb ook boven-aardsche ( boven-aardsche ) gunsten verschaffen , waardoor hij ziekten ge-nezen ( genezen ) of afweren kon . Men vervaardigde van zijne veeren en beenderen amuletten en de jagers , die ze machtig wer-den ( werden ) , waren zeker dat zij goede zaken maakten , zoodat zij althans niet van de lucht behoefden te leven .
Doch toen de natuurkennis meer verspreid werd en men zich op de hoogte van den waren aard van dezen vogel stelde , verdwenen al die fabelen en dichterlijke begoochelingen . Men bevond , dat de paradijsvogels pooten hadden , dat zij zich met stevigezelfstandighedim voedden , en , toen men de prachtige veeren van nabij bezag , ontwaarde men er niets van een anderen aard in dan bij verscheiden andere vogels , hoewel zij altijd om de ongemeene schittering de bewondering ruimschoots verdienen . Daarbij houden deze vogels zich gaarne op in de gewesten waar vele specerijen zijn , en dus de vrucht van den muskaat-, ( muskaat- ) den nagelboom en dergelijke hun gelief-koosde ( geliefkoosde ) voedsel is , In de Molukken , evenals in Nieuw-Guinea ( Nieuw-Guinea ) , vindt men verschillende soorten van dezen vogel , die bet sieraad van de wouden uitmaakt , waar men ze moet opzoeken . Vroeger noemde men ze wel den " nachtegaal van Ternate ," doch zeer oneigenlijk , daar de nachtegalen wel om den heerlijken zang , maar niet om hun fraai gevederte vermaard zijn .
De vlucht van den paradijsvogel is zeer luchtig en zweemt veel naar die van de nachtegalen , ofschoon hij zich veel hooger in de lucht verheft , en hij gewoonlijk op de kruinen der hoogste boomen zijn verblijf houdt , ' t geen zeker tot de bovenvermelde verhalen aanleiding gegeven heeft . Hij heeft vier teenen , drie van voren en een van achter , allen afzonderlijk staande ; de pooten zijn met pluimen bedekt tot de hiel ; hij heeft een uit-gerekten ( uit-gerekten ) , kegelvormigen , zeer puntigen bek die aan de zijden wat is ingedrukt . Ofschoon de vogel zelf niet veel grooter is dan een lijster , zoo beslaan zijne vleu-gelen ( vleugelen ) en draden , als ' t ware verlengstukken , benevens andere sieraden veel meer dan zijn schijnbare omvang zou doen vermoeden .
De soort die als de type van dezen vogel kan worden beschouwd , heeft de vederen rondom den aanloop van den bek fluweelzaclit , fraai zwart , naar het donkergroen hellende ; die kleur breidt zich over den kop en keel uit , door het geel heen , dat zich boven den kop en achter den hals vertoont , terwijl de hals van voren eenaller-fraaiste ( eenaller-fraaiste ) groene kleur met metaalaehtigen weerschijn heeft ; het overige der vederen is donker kastanjebruin op den buik , en lichter op den rug . De vederen zijn met lagen op elk-ander ( elkander ) , de langste zijn wel twee voet negen duim ; men meent dat die van ' t wijfje wat korter zijn en dat bij het mannetje , evenals bij alle vogels , de tooi schitterender
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer