Archieven

 

Uw zoekacties: De Olijftak, 1871; p. 96

De Olijftak

beacon
1  records
 
 
Erfgoedstuk
Tijdschriftpagina
De Olijftak, 1871; p. 96
Naam tijdschrift:
De Olijftak
Pagina:
96
Datum:
1871
Jaargang:
1871
Is onderdeel van:
K
DE O L IJ F T A K .
BINNENLANDSCH OVERZICHT .
den haag , 13 Maart ; 1871 .
Vrijdag , den vierden dezer , is in onze Kamer van Volksvertegenwoordigers eene vraag ter sprake gekomen , waarover ik het stilzwijgen niet mag bewaren , en welke ieder van ' t hoogste belang zal beschouwen , wien de ontwikkeling , de stoffelijke en zedelijke vooruitgang van den Nederlandschen arbeider ter harte gaat . Uit de groote bladen heeft men kunnen lezen wat voorgevallen is . Ben wakker volksvertegenwoorder uit Groningen , die zich de belangen van den arbeidenden stand altijd gaarne aantrekt , de heer van Houten , grooter staathuishoud-kundige ( staathuishoud-kundige ) dan rechtsgeleerde , heeft gebruik gemaakt van het verlof , dat de Tweede Kamer hem had gegeven,en aan den nieuwen Minister van Justitie , den heer Jolles , bevraagd welke zijne voornemens waren ten aanzien van § e afschaffing van de artikelen 414 en 415 van het Wetboek van Strafrecht ( 1 ), waarop hij reeds herhaaldelijk , doch te vergeefs , bij des Ministers voorganger , den heer van Lilaar , had aangedrongen . De heer van Houten heeft zich onthouden van eene krachtige aanprijzing dier afschaffing , maar zich bepaald tot eene herinnering aan zijne vroegere redevoeringen in de kamer en aan zijn in ' t vorige jaar verschenen vlugschrift : " DeRegtstoestand der Werklieden .// De nieuwe minister van justitie heeft den heer van Houten beantwoord op eene wijze , die hem volkomen heeft voldaan . Het lag in ' s ministers bedoeling een wetsontwerp tot afschaffing der bedoelde artikelen spoedig in te dienen , en wanneer hij zeide spoedig , dan wilde hij daarmede te kennen geven , dat hij afkeerig was van ieder uitstel . Of evenwel deze zaak nog in den loop van dit zittingjaar haar beslag zou erlangen , dit hing geheel af van de Kamer , die den loop harer werkzaamheden bepaalt , en niet van hem , Minister .
De Minister zal haast maken ; ook de Kamer zal , naar ik hoop , niet toeven . Het moge hier toch gelden een wet van geringen omvang : de strekking , de beteekenis is groot , grooter wellicht dan een wetsont-werp ( wetsontwerp ) van drie honderd artikelen , zooals de vroegere schutterij-wet , grooter wellicht dan menigeen ver-moedt ( vermoedt ) , die zich bloot op een staathuishoudkundig , en niet ook op een staatkundig standpunt plaatst .
Ik wensch beknoptelijk de lezers van den Olijftak op het gewicht van dit vraagstuk aandachtig te maken . Waar zulk eene quaestie aan de orde komt , is hetvoeg-zaam ( hetvoeg-zaam ) , is het noodzakelijk , dat ieder burger van den staat , hoog of laag geplaatst , doordrongen zij van de beteekenis en het gewicht van dit onderwerp . Niemand mag ten aanzien van een zoo ernstig maatschappelijk vraagstuk onwetendheid voorwenden . De heer Jolles begeerde , dat het hier gold een teeder vraagstuk , dat met omzichtigheid ' moest worden onder handen genomen . Toegegeven ! Maar , waar het teedere vraag-stukken ( vraagstukken ) geldt , mag juist geen enkel deel der quaestie verborgen blijven .
De aangeduide artikelen van ' t Wetboek van Strafrecht zijn in mijne oogen een smet , die op onze wetgeving kleeft , een gedenkteeken onzer traagheid , om de over-blijfselen ( overblijfselen ) der gehate fransche overheersching zoo spoedig mogelijk weg te ruimen ; eene getuigenis tegen de oprechtheid van ons streven om den arbeidenden stand recht te laten wedervaren ; een schaduw , die verspreid ligt op onzen roem als vrijheidlievende , arbeidlievende , verlichte natie .
Ik acht de genoemde strafbepalingen verouderd , ongrondwettig , onvrijzinnig , onrechtvaardig , onstaatkundig . Men heeft recht , dat men mij reken-schap ( rekenschap ) vraagt van niijn gevoelen . Apodictische uitspraken vallen niet in den geest van onzen tijd .
Ik acht deze strafbedreigingen verouderd . Zij heb-ben ( hebben ) geen Nederlandschen , maar een Franschen oorsprong . Wat " was het geval ? De fransche wetgever , die den 2en Maart 1791 in ' t belang van de vrijheid van handel en nijverheid de gilden had afgeschaft , weike een ondragelijk monopolie waren geworden , zooals zij ' t in Duitschland nog zijn , vreesde " dat het doel , hetwelk hij wenschte te bereiken met de afschaffing der gilden , zou worden ver-ijdeld ( verijdeld ) door de toelating der arbeidersvereenigingen . Van daar , dat hij ook tot deze zijn anathema uitstrekte , bij de genoemde artikelen , wat de fabriek-arbeiders en bij art . lil en 20 tit . Il van den Code Rural , wat de landbouw-arbeiders betrof . Hij vreesde een zijdelingsche wederopstanding der gilden . Dat is , blijkens de geschic -
( 1 ) Art . 414 luidt aldus :
« Alle onderlinge zamenspnnning of vereeniging van degenen , die handwerkslieden in het werk stellen , strekkende om tegen regt en billijkheid eene vermindering van het werkloon door te drijven , wanneer zij van eene poging of een aanvang van uitvoering gevolgd wordt , zal gestraft worden met govangenzetting voor zes dagen tot eene maand en eene geldboete van twee honderd tot drie duizend franken .»
Art 415 luidt aldus :
« Alle onderlinge samenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden , om te gelijkertijd het werk te doen ophou-den ( ophouden ) , het werk in eene fabriek of werkplaats te verbieden , het te werk komen en blijven vóór of na zeker uur te beletten , en in het algemeen om den arbeid te doen staken , te beletten of duurder te maken , wanneer er eenige poging in het werk gesteld of een aanvang met de uitvoering gemaakt is , zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste eene maand , en ten hoogste drie maanden . De hoofden of nanleggers zullen gestraft worden met eene gevangenzetdng van twee tot vijfjaren .»
denis der fransche strafwetgeving , de eenige reden , waarom deze bepalingen in het strafwetboek van den Fran-schen ( Fran-schen ) dwingeland werden opgenomen . Bestond ook die reden voor ons ? Geenszins ; reeds meer dan eene eeuw te voren hadden wij in Nederland met het gildewezen ge-broken ( gebroken ) ; vrijheid van handel en nijverheid was eene der traditioneel-Nedcrlandsche vrijheden , waarop onze voor-ouders ( voorouders ) terecht trotsch mochten zijn . Welke reden bestaat er dan voor ons , nog langer strafbepalingen te behouden , die in ' t land , waarin zij werden ingevoerd , en waarvoor zij uitsluitend waren bestemd , in 1863 , op grond van een keurig rapport van den toen nog half onafhankelijken afgevaardigde Ollivier , werden afgeschaft . Ook de andere beschaafde staten , zelfs Duitschland , dat op den weg der handelsvrijheid , schoorvoetend voorwaarts treedt , heb-ben ( hebben ) in de laatste jaren gelijksoortige verbodsbepalingen ingetrokken . Wij hebben hier dus met verouderde strafbepalingen te doen , welke nooit in Nederland burgerrecht hadden moeten erlangen .
Ik acht de bedoelde strafbedreigingen ongrondwet-t ( ongrondwet-t ) i s . Wel erkent art . 10 onzer Grondwet het recht der ingezetenen tot vereeniging en vergadering niet onbe-perkt ( onbeperkt ) . Ook dat recht wordt onderworpen aan de openbare orde . Art . 10 2e lid luidt aldus : " De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat recht in het belang der openbare orde .» De éénige vraag is nu , of straf bedrei-gingen ( bedreigingen ) tegen vercenigingen van arbeiders , die hooger loon wenschen te genieten , met de openbare orde in strijd zijn . Het is bij sommige machthebbenden de ge-woonte ( gewoonte ) om arbeidersvereenigingen zoo ongeveer gelijk te stellen met samenscholingen . Samenscho-lingen ( Samenscholingen ) zijn altijd strafbaar , wanneer zij de openbare orde bedreigen , onverschillig of arbeiders of niet-aibci-ders ( niet-aibci-ders ) zich daaraan schuldig maken . Maar vereeuigingen van arbeiders , die ten doel hebben zich met elkander 1e verstaan omtrent de voorwaarden , waarop zijhunnen arbeid willen leveren , worden door de staathuishoud-kunde ( staathuishoudkunde ) niet afgekeurd , maar geprezen . Arbeid is in onze maatschappelijke samenleving even goed eene koopwaar als eigendom . Arbeid is de grondslag onzer maatschappij , en in de stoffelijke welvaart en zedelijke ontwikkeling van den arbeider ligt het geheim van den vooruitgang der maatschappij . Zal men nu zeggen dat verecnigingen , welke die stoffelijke welvaart willen bevorderen , de open-bare ( openbare ) orde bedreigen , de goede zeden aanranden , de rechten van anderen krenken P En toch d i t zal men moeten aantoonen , wanneer men dergelijke vercenigingen in strijd acht met de grondwet .
Voorbeeld : Klik op de tekst voor meer