Wy Henrick van Kuyck ende Gisbert Cool Scepenen tot Culenborch Oirkonden onder onse zegelen dat voer [ons] gecomen
syn Gerit Smyt Geritszoen ende Aert die Man Willemszoen kerckmeisters Inder tyt van Sunt Jan Baptiste kerck In die
nye stadt bynnen Culenborch ende hebben bekent voer hoer ende voer hoeren nacomelyngen / dat sy ontfangen hebben
by believen ende consent des volle gerichts tot Culenborch tot behoeff der tymmerynge des kercke voirscreven / van
Baldewyn die Moelre die somme van hondert golden Karolus gulden twyntich gevalueerde Brabantse stuyvers voer den gulden
die sy totter tymmerynge vanden toorn hoere kercke uutgegeven hebben / voer welcken hondert gulden voirgemelt
die selve kerckmeisters geloeft hebben ende geloven voer hoer ende hoeren nacomelyngen te geven ende te deylen
om Gods wille eens vyftich malder weits aen broet ende semel / te weten vyffendetwyntich Jaer lanck alle
Jaer twee malder weits up Alre Zielen dach voer die zielen van Baldewyn voirscreven ende Joffrou Janna zynre
huysfrou  Ende den eersten dach vanden deylynge des twee malder weits voirscreven sal syn up Alre Zielen dach nu

naistcomende  Noch geloefden die selve kerckmeisters dat sy noch laten doen sullen dese vyffendetwyntich Jaer
lang / alle Jair een Jairgetide ende memorie upten sterffdach van Baldewyn voirscreven voer die zielen van Baldewyn
ende Joffrou Janna zynre huysfrou voirscreven / welcke jaergetide die pastoer kundigen sal mytten spyndinge voirscreven
ende die kerckmeisters voirscreven sullen dair voer lonen ende geven den pastoer alle Jair twee stuyvers Brabants ende den coster
een stuyver Brabants  Gescieden alle dese voirscreven voirwairden ende punten nyet / ende die kerckmeisters Inder tyt dair
In enichsyns versumelick waeren / soe mach Baldewyn off zyn erven dat uutpanden ende uutrichten uut
vierdenhalven mergen lants gelegen up Rekom genaemt die Geeren ende Dirck Stamer nu bruyct /
daer boven naistgelandt dat Godshuys van Marienweerdt ende beneden dat Capittel van Sunte Barbaren
bynnen Culenborch  In oirkonde van desen hebben wy Scepenen voirgemelt elcx onse zegele aen desen
brief gehangen  Int Jaer ons liefs Heren duysent vyfhondert een ende veertich den tienden dach In Octobris
                                      Cristiaen Diericxz

Regest
1541 oktober 10

Henrick van Kuyck en Gisbert Cool, schepenen te Culemborg, oorkonden dat Gerit Smyt
Geritsz en Aert die Man Willemsz, als kerkmeesters van St. Jan Baptiste in de Nyestadt
verklaren dat zij ontvangen hebben van Baldewyn die Moelre voor de bouw van de toren
honderd Carolus gulden, waarvoor zij vijfentwintig jaar lang twee malder weit per jaar
zullen uitdelen op "Alre Zielen dach" voor de ziel van Baldewyn en zijn huisvrouw Janna.

In bruine was de zegels van de oorkonders, waarvan het eerste zegel beschadigd is.
Klein gat aan de linkerkant. Ondertekend door Cristiaen Diericxz.
afmetingen in mm: 238 x 144

[^van de Ven nr. 431, Hokke nr. 155]