Wij Daniel Prillevitz, Otto Peter Mastenbroeck, Jan Carel Juta Davidszoon, Scipio de Kanter
Jan Tierens en Hendrikus Weijtingh, schepenen der Stad Zalt Boemel, hebben den
Procureur J: Ganderheijden, volmagtiger van Antonij Nuij, met geexhibeerde
vonnisbrieff, door genoemde sijn Principaal, den tiende Augusti 1796. bij
deesen Gerigte, teegens Peter van Erp, Aris en Johannes van Tricht, geobti=
neert, Coop. geadjudiceert in goederen van de voornoemde Peter van Erp,
Aris en Johannes van Tricht, voor onvoldoeninge aen t' zelve vonnis,
maning en Citatie den Gerigtsbode J: Gramser gegied. Actum den
vier en twintigsten September, Duijsend Seeven honderd, Ses en neegentigh.
In kennise van mij
J:Vijvijan Secretaris
[^Linker zijkant:]
Deese gemunieert met een Zegel van 12. Stuijvers, en een van 4 Stuijvers.
Wij Jan Tierens en Hendrikus Weijtingh, schepenen der Stad Zalt Boemel
tuijgen dat voor ons compareerde J: Gramser Gerigsbode, deser Stad en heeft gegied
dat hij op de 28.e September 1796, namens Antonij Nuij heeft gedaan
weet van Coop, vermogens signaat deeses Gerigts, aen Peter van Erp,
Aris en Johannes van Tricht; in oirconde der waarheijd, deese onse
Letteren gegeven, op heeden den agt en twintigsten September, Duijsend
Seeven honderd, Ses en neegentigh des voormiddags ten elff uuren.
In kennisse van mij
J: Vijvijan Secretaris