[49] Iste Ninus mortuo patre suo Belo in solarium doloris ymaginem patris sui fecit sibi fieri, cui tantam exhibebat reverenciam, ut quicumque reus ad eam confugiens libertatem accepit et parci promeruit. Et propterea homines de illo regno huic ymagini divines honores ceperunt impendere. Eciam huius Nini exemplo plurimi dedicaverunt caris suis mortuis ymagines. Et inde ydola orta ceperunt Et sicut ymago Nini Belus dicebatur nomine patris sui ad cuius honorem eam fecerat, sic omnia ydola traxerunt inde nomen generale secundum ydiomata patriarum. Sicut enim ab Assirijs Belus sic alie naciones secundum ydioma lingue dixerunt. Alie Bel, alie Beel, alie Baal, alie Baalim. Immo et nomina specificaverunt Alie Beelphegor, alie Beelzebub dicentes. Theutonici autem vocant hoc ydiomate suo Beeldt.
[49] Deze Ninus liet, nadat zijn vader Belus was gestorven, op zijn balkon door verdriet een afbeelding van zijn vader maken, aan wie hij zoveel eerbied betoonde, dat welke aangeklaagde dan ook die hier naar toe vluchtte, de vrijheid verkreeg en het verwierf gespaard te worden. En daarom begonnen alle inwoners van zijn rijk goddelijke eer te bewijzen aan deze afbeelding. En naar voorbeeld van deze Ninus hebben velen afbeeldingen gewijd aan hun overleden geliefden. En hieruit zijn de afgodsbeelden ontstaan. En zoals de afbeelding van Ninus Belus werd genoemd, naar de naam van zijn vader tot wiens eer hij deze had gemaakt, zo ontlenen alle afgodsbeelden daarom hun algemene naam volgens de spreektalen van hun vaderland. Zoals immers door de Assyriërs Belus wordt gezegd, zo zeggen andere landen het volgens de spraak van hun eigen taal: sommigen zeiden Bel, anderen Beel, weer anderen Baal of Baalim. Ja en zij specificeerden zelfs de namen: sommigen zeiden Beelphegor, anderen Beelzebub. De Duitsers echter noemen hem in hun taal Beeldt.
HS Gen. 41
(c. 1090C-91A)
Luc. 3:36
[50] De generacione Sem Anno secundo post diluvium Sem filius Noe genuit Arphaxat filium suum. Hic Arphaxat genuit Sale. Quem Sale Lucas evangelista vocat Caynan in suo evangelio. Iste Sale genuit Heber. Ab isto Heber Hebrei nomen acceperunt. Dicunt tamen aliqui quod acceperunt nomen ab Abraham quasi Abrahei. Iste Heber genuit Phaleg et Iectan. Phaleg Hebraice dicitur ‘divisio’, huius enim tempore facta fuit divisio linguarum in turri Babilonie. Hic Phaleg genuit Reu vel Ragan. Reu vel Ragan genuit Sarugh. Iste Saruch genuit Nachor. Nachor vero genuit Thare. Thare autem cum esset septuaginta annorum genuit Aram Nachor et Abraham.
[50] Over de afstamming van Seth In het tweede jaar na de zondvloed verwerkte Sem, de zoon van Noach, zijn zoon Arpachsad. Deze Arpachsad verwekte Selach, welke Selach Lucas de evangelist in zijn evangelie Kenan noemt. Deze Selach verwekte Heber; uit deze Heber ontlenen de Hebreeën hun naam, hoewel sommigen zeggen dat zij deze naam hebben ontleend van Abraham, ofwel Abrahei. Deze Heber verwekte Peleg en Jectan; Peleg betekent in het Hebreeuws ‘scheiding’, omdat immers in zijn tijd de scheiding van de talen plaatsvond bij de toren van Babylon. Deze Peleg verwekte Reü ofwel Ragan. Reü ofwel Ragan verwekte Serug. Deze Serug verwekte Nachor. Voorts verwekte Nachor Terach. Terach verwekte, toen hij zeventig jaar was, Aram, Nachor en Abraham.
[51] Hic terminata est secunda etas, que habuit secundum septuaginta interpretes mille et septuaginta duos annos. Secundum Methodium autem ciliadem, id est mille annos. Secundum vero Hebraicam veritatem annos nongentos nonaginta duos.
[51] Hier is het tweede tijdperk beëindigd, welke volgens de zeventig vertalers duizend en tweeënzeventig jaar omvat; volgens Methodius echter een millennium, dat is duizend jaar; voorts volgens de Hebreeuwse waarheid negenhonderd tweeënnegentig jaar.
HS Gen. 43
(c. 1091D-92B
[52] De Abraham, in quo incipit tercia etas Anno ter millesimo centesimo octogesimo quarto post creacionem orbis viguit Abraham patriarcha, cui primo data fuit circumcisio.
[52] Over Abraham, met wie het derde tijdperk begon In het jaar drieduizend honderd en vierentachtig na de schepping van de wereld leefde Abraham de aartsvader, aan wie de eerste besnijdenis was gegeven.
[53] Abraham in anno suo septuagesimo quinto accepit repromissionem a domino, ut dicit Josephus: ‘Cum dominus dixit ad Abraham: ‘Egredere de terra et cognacione tua et proficiscere in terram quam monstravero tibi’, et ut patet diffusius in Genesi.’ Et tunc dimisit Abraham Chaldeam, cum esset septuaginta quinque annorum domino jubente, ut migraret in Chanaan. Et tunc tulit Abraham Saram uxorem suam et Loth et animas, quas fecerat in aram, et intravit in terram Chanaan et venit in Sichem.
[53] Abraham ontving in zijn vijfenzeventigste levensjaar de hernieuwde belofte van de Heer, zoals Josephus zegt: ‘Toen zei de Heer tot Abraham: ‘Trek weg uit je land en van je familie, en vertrek naar het land dat ik je zal tonen’, en zoals het duidelijker blijkt uit Genesis. En toen gaf Abraham Chaldea op, toen hij vijfenzeventig jaar was, op bevel van de Heer, om naar Kanaän te vertrekken. En toen nam Abraham zijn vrouw Sara mee en Loth en alle personen die zij hadden verkregen in Charam, en hij trok het land Kanaän binnen en kwam aan in Sichem.
HS Gen. 45-46
(c. 1093C-1094D)
[54] Modicum post hec videlicet quatuor vel quinque annis habitavit Abraham iuxta radicem Mambre, ad quercum prope Aner et Eschol. Eo tempore Amraphel rex Semnaar, id est Babilonis, Arioch rex Ponti, Chodorlaomor rex Elemitarum et Thadol rex gencium inierunt bellum contra quinque reges scilicet Sadome Gomorre Adame Eboris Bale et Segor, et pugnaverunt in valle bituminis et quinque reges tergaverterunt et ceciderunt plurimi et qui remanserant, fugerunt ad montes. Et victores tulerunt omnem substantiam eorum et captivos, nec non et Loth et substantiam eius. Et unus, qui evaserat, nunciavit hec Abrahe. Qui numeravit expeditos vernaculos.
[54] Voor korte tijd hierna, namelijk vier of vijf jaar, woonde Abraham naast de bron van Mamre, bij de eik nabij Aner en Eschol. In die tijd was Amrafel koning van Sennaar, dat is van Babylonië, Arjoch koning van Pontus, Kedorlaomer koning van Elam en Tidal koning van de heidenen. Zij begonnen een oorlog tegen vijf koningen, namelijk van Sodom, Gomorra, Adma, Ebor, Bela en Segor, en zij vochten in het dal van teer, en de vijf koningen zochten de vlucht en velen vielen, zij die waren overgebleven, zijn naar de bergen gevlucht. En de overwinnaars droegen al hun bezit en de krijgsgevangenen, als ook Loth en zijn bezit. En een man die was ontkomen, meldde deze dingen aan Abraham. Hij verzamelde