Archieven

 

Uw zoekacties: Archief van het Groote Bommelsche Gasthuis, 1549 - 1881

1517 Archieven van de gerechtsbank van het graafschap Culemborg en de Kamer van justitie van de grafelijke Raad, 1440-1811

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
2. Context
2.2. Institutionele geschiedenis
1517 Archieven van de gerechtsbank van het graafschap Culemborg en de Kamer van justitie van de grafelijke Raad, 1440-1811
Inleiding
2. Context
2.2.
Institutionele geschiedenis
Culemborg komt voor het eerst voor in schriftelijke bronnen uit 1281 als "Kulenborg". Toen bestond het door de heren van Bosinchem (Beusichem) gestichte kasteel al enige tijd. Bij het kasteel ontstond een nederzetting, die in 1310 werd afgesplitst van het kerspel Beusichem en tot een zelfstandige parochie verheven. In de loop der eeuwen is vanuit het kasteel als centrum een vrij uitgebreide heerlijkheid ontstaan.

Van oudsher was Culemborg alleen leenroerig aan de Duitse keizer en dus een souvereine heerlijkheid. Culemborg ontving in 1318 stadsrechten van Jan van Bosinchem (Beusichem), heer van Culemborg, zoon en leenopvolger van zijn vóór 21 maart 1303 overleden vader Huibert. In die stadsrechten is al sprake van een richter en schepenen van Culemborg. De stadsrechten zijn na 1318 verschillende malen bevestigd en aangepast. In 1555 vond door keizer Karel V de verheffing plaats van de souvereine heerlijkheid tot een souverein graafschap. Na de Bataafse omwenteling van 1795 ging die soevereine status verloren. Inmiddels was Culemborg in 1720 door de toenmalige graaf Ernst Friedrich van Saksen-Hildburghausen voor bijna 1 miljoen gulden en overname van de schulden rustende op het graafschap, verkocht aan de Staten van Gelderland, die het als zelfstandig gebied administreerde, maar in 1748 cadeau deed aan stadhouder Willem IV als privébezit ter gelegenheid van zijn verheffing tot erfstadhouder. Dat Koning Willem-Alexander nog steeds als een van zijn titels "Graaf van Culemborg" voert is op deze schenking terug te voeren. Vanaf 1795 is Culemborg onderdeel van respectievelijk de Bataafse Republiek (1795-1806), het Koninkrijk Holland (1806-1810), het Franse Keizerrijk (1810-1813) en het Koninkrijk Nederland (1814-heden).
Het opperbestuur van het graafschap berustte vanaf de 16e eeuw bij een de Grafelijke Raad (naar de plaats van samenkomst ook wel Raadkamer genoemd) van 5 leden, waarvan de drost als Eerste Raad het presidium had. De instructie van het college is voor de eerste maal vastgesteld in 1556. De raad had het algemeen toezicht op het stadsbestuur en beheerde de grafelijke goederen. De Grafelijke Raad had de rechtsmacht over leenzaken, geestelijke beneficiën, en verdere regalia. Het verleende ook mandamenten van beneficie, van inventaris, willig decreet, cessie en relief, veniam aetatis, enz. *  Het diende tevens als hof van appèl voor vonnissen zowel van het gericht van de stad Culemborg als van het gericht van de dorpen Zijderveld, Everdingen en Goilberdingen. *  Van vonnissen van de Raad, hetzij in appèl, of in eerste instantie gewezen, kon revisie verkregen worden, waartoe twee onpartijdige rechtsgeleerden moesten beschreven worden, die ieder één stem hadden, en de Raden samen ook één stem.
Onder de regering van graaf Georg Friedrich van Waldeck werd de Grafelijke Raad in 1676 gesplitst in een Kamer van Justitie voor de processuele zaken en de Domein- en Rekenkamer voor beheers- en bestuurszaken. Die scheiding in dat jaar 1676, is belangrijk voor een goed begrip van dit archief omdat het later de motivatie is geweest om de stukken van de toen ingestelde Kamer van Justitie bij dit rechterlijk archief te bewaren en de stukken van vóór dat jaar te laten in het Archief van de heren en graven van Culemborg, dat in het Gelders Archief berust. Dat die scheiding niet helemaal consequent is doorgevoerd bewijst wel dat in deze inventaris een aantal stukken voorkomen van die Kamer die dateren van vóór 1676.

Na de omwenteling van 1795 bleef de Grafelijke Raad (en daarmee de Kamer van Justitie van die raad) aanvankelijk in functie. De taak van het college werd daarna overgenomen door de "Vergadering 's Lands van Culemborg", maar over die periode zijn in dit archief geen stukken meer opgenomen.
Binnen het graafschap Culemborg bestonden twee schepenbanken. Het gericht van de stad Culemborg en het dorpsgericht van Everdingen, Zijderveld en Goilberdingen. De bank van de stad bestond uit een richter en zeven schepenen (in de 17e en 18e eeuw is het aantal schepenen enkele malen gewijzigd). Het gericht van Everdingen, Zijderveld en Goilberdingen telde eveneens een richter en zeven schepenen.

Beide schepenbanken hadden een secretaris. De schepenen werden telkens voor een periode van 1 jaar benoemd door de graaf op voordracht van de Grafelijke Raad. Als drost voor beide rechtbanken trad de Eerste Raad (voorzitter) van de Raadkamer op. Daarnaast was er een richter of schout, die verbonden was aan beide rechtbanken. De stedelijke schepenbank kende verder nog een 'syndicus' die belast was met het uitbrengen van juridische adviezen. De schepenburgemeester had de supervisie over de uitvoering van de besluiten van het stadsgericht.
De richter of schout was geen rechter in de moderne zin van het woord, maar hij riep de rechtbank bijeen en trad op als voorzitter. In criminele zaken en in minder belangrijke strafzaken (delicten), die als civiele zaken werden afgehandeld, trad hij ook op als openbaar aanklager en zorgde voor de executie van de vonnissen, maar had geen deel aan de totstandkoming van de vonnissen. Het spreken van recht (het vonnissen) was voorbehouden aan de schepenen die vaak advies inwonnen van rechtsgeleerden. Kuys schrijft in zijn studie over de ambtman in het Kwartier van Nijmegen: "Om de rechter in oude zin te onderscheiden van de moderne rechter, wordt in de Gelderse rechtshistorische literatuur ter aanduiding van eerstgenoemde de term "richter" gebruikt, ...". Dat door hem gevolgde gebruik is ook in deze inventaris aangehouden, maar in dit archief worden de termen richter en schout door elkaar gebruikt. In de beschrijvinginen in deze inventaris is steeds de benaming gebruikt zoals die in de beschreven stukken voorkomt. * 

Het (administratieve, politieke, financiële) bestuur van de stad beruste bij de magistraat, bestaande uit de leden van de schepenbank, aangevuld met een stadsburgemeester, de drost, de schout en een secretaris.
Aangezien Culemborg geen deel uitmaakte van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) was het in die tijd een vrijplaats voor mensen die elders hun schulden niet konden aflossen, die uit noodweer een doodslag hadden begaan of die wilden trouwen, maar daar elders geen toestemming voor kregen. Uit de periode 1600-1795 zijn bijna 600 vrijgeleiden bewaard gebleven. De reputatie die Culemborg vroeger had als vrijplaats voor moordenaars, dieven en ander gespuis is grotendeels een mythe. De asielzoekers wilden vooral tijd winnen om hun onschuld te bewijzen of om met schuldeisers tot een vergelijk te komen en moesten hun aanwezigheid in de stad rechtvaardigen. De meesten vertrokken binnen een jaar, meestal nadat zij hun zaken bevredigend hadden geregeld. Ze kwamen uit de hele republiek, maar voornamelijk uit grote steden als Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam. De voorlopige goedkeuring voor een vrijgeleide werd verleend door de drost en de Grafelijke Raad, dus niet door het stadsbestuur of de schepenbank. De definitieve goedkeuring werd verleend door de graaf. Van het bedrag dat voor die vrijgeleiden moest worden betaald, kreeg de Raad 1/4, de rest was voor de graaf. * 

Regels over de inrichting van de schepenbanken, de manier van procederen en de reikwijdte van de stedelijke jurisdictie e.d. zijn vervat in de stedelijke privileges en keuren. * 
Na de Bataafse omwenteling werd een rechtsprekend college in het leven geroepen, het Comité van Justitie, dat in plaats kwam van het vroegere stadsgericht. Eerder kon van civiele vonnissen in appèl worden gegaan bij de Grafelijke Raad (na 1795: Vergadering van 's Lands van Culemborg), maar in 1795 verviel die mogelijkheid. Het in Arnhem zetelende Hof van Gelre heeft in het soevereine graafschap Culemborg geen zeggenschap gehad, maar in 1799 werd Culemborg gebracht onder de jurisdictie van het "Hof van Justitie over het voormalige gewest Gelderland", waardoor in Culemborg de rechtspraak in hoger beroep (weer) was geregeld. *  Voor zover bekend is er wat Culemborg betreft in de tussenliggende periode 1795-1799 geen rechtspraak in appèl mogelijk geweest. * 
Krachtens de Grondwet van 1814 werd Culemborg tot Gelders gebied verklaard, maar in 1820 is het gedeelte, dat ten aanzien van het dijkbestuur tot de Vijfheerenlanden behoort, te weten Everdingen en Zijderveld, bij de provincie Zuid-Holland gevoegd. Van het voormalige gericht Everdingen, Zijderveld en Goilberdingen behoort dus sindsdien alleen Goilberdingen tot Gelderland en wel tot de gemeente Culemborg.

Kenmerken

Status toegang:
Definitieve toegang / toegang afgerond
Verversingsgraad:
onregelmatig
Taal:
Nederlands
Openbaarheid:
Onbeperkt
Omvang in meters:
29,5
Opmerkingen:
Archieven van plaatselijke en regionale gerechtsbanken van voor 1811 worden ook (oud) rechterlijke archieven (ORA) genoemd. De rechtsprekende instelling wordt ook schepenbank, gerichtsbank of vierschaar genoemd.